What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
1 Woordsoorten klas 1
Woordsoorten klas 1
1 / 33
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
This lesson contains
33 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Woordsoorten klas 1
Slide 1 - Slide
In deze les
Grammatica woordsoorten
Herhaling theorie
Test
Slide 2 - Slide
Grammatica woordsoorten
Woorden van een zin verdelen in woordsoorten
Je benoemt elk woord afzonderlijk
Het gaat om de functie van het woord in de zin: niet om de betekenis
Slide 3 - Slide
Sleep de kenmerken van de woordsoorten naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
Je kunt er meestal de, het of een voor zetten.
Een eigennaam is een vorm van deze woordsoort.
Deze woordsoort zegt iets over het ZN.
Deze woordsoort staat meestal vóór het ZN.
Deze woordsoort heeft een korte en een lange vorm.
Je kunt vaak de trappen van vergelijking erop toepassen.
Er bestaat ook een stoffelijke variant van deze woordsoort.
Slide 4 - Drag question
Zelfstandig naamwoord (ZN)
Woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
Je kunt er meestal de, het of een voor zetten.
Het heeft vaak een vorm voor enkelvoud en meervoud.
Een eigennaam is ook een ZN.
Bijvoeglijk naamwoord (BN)
Zegt iets over het ZN.
Kan voor of achter het ZN staan.
Het BN heeft vaak een korte en een lange vorm (met -e).
Een BN kent meestal de trappen van vergelijking.
Een stoffelijk BN zegt van welk materiaal iets gemaakt is.
Slide 5 - Slide
Lidwoord (LW)
De, het = bepaald lidwoord.
(Het is
bepaald
, staat vast, wanneer je
de
of
het
gebruikt.)
Een = onbepaald lidwoord.
(
Onbepaald
omdat je
een
zowel voor een
de
- als een
het
-woord kunt zetten.)
Slide 6 - Slide
"Ik zag twee vliegen vliegen."
Hoeveel werkwoorden in deze zin?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 7 - Quiz
Welk werkwoord hoort niet in het rijtje thuis?
A
eten
B
fietsen
C
zijn
D
schrijven
Slide 8 - Quiz
Zelfstandig werkwoord (ZWW)
Heeft een duidelijke betekenis.
In elke zin zit
altijd
één
ZWW.
Bij meerdere werkwoorden in een zin, staat het ZWW meestal achteraan.
Hulpwerkwoord (HWW)
Heeft een minder duidelijke betekenis.
Niet elke zin bevat een HWW.
Er kunnen meer HWW's in
een zin voorkomen.
Bij de bakker
koop
ik gebak.
Ik
heb
gebak
gekocht
bij de bakker.
Ik
zou
ook brood
hebben kunnen
kopen
bij de bakker.
Slide 9 - Slide
Waar kan de vogel zitten?
[...] de kooi.
timer
1:00
Slide 10 - Open question
Voornaamwoorden
Voorzetsel (VZ)
Geeft een plaats, tijd of reden/oorzaak aan.
Staat meestal vóór een lidwoord of voornaamwoord.
Een VZ kan ook achter een zelfstandig naamwoord staan.
Een VZ kan deel zijn van een vaste combinatie of uitdrukking.
Let op bij scheidbare werkwoorden:
hij haalt uit
->
uit
is deel van het werkwoord en dus geen VZ. Dit zijn bijwoorden.
Slide 11 - Slide
Sleep elk woord naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Onbepaald lidwoord
Bepaald lidwoord
Zelfstandig werkwoord
Hulpwerk-
woord
Voorzetsel
De
knappe
is
met
een
liedje
beroemd
geworden.
zanger
treurig
Slide 12 - Drag question
de = bep. lw
knappe = bn
zanger = zn
is = hww
met = vz
een = onbep. lw
treurig = bn
liedje = zn
beroemd = bn
geworden = zww
Slide 13 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
1. Zegt iets over de toestand of een eigenschap van een mens, dier of ding (een zn, dus) en soms een persoonlijk voornaamwoord.
De
blonde
jongen
.
Sommige hobby's zijn
levensgevaarlijk
.
Limburgse
vlaai,
Brabantse
worstenbroodjes.
Hij is
wakker
.
Slide 14 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
2.Staat meestal vóór het zn, maar dat hoeft niet.
Het
fantastische
team.
De dames van het voetbalteam waren
fantastisch
.
Harry liep
hongerig
de eetzaal in.
De fiets is
groen
.
Slide 15 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
3.Een werkwoord kan ook bijvoeglijk gebruikt worden.
Mijn
gerepareerde
iPad werkt nog steeds niet.
Ze gleed uit op de
besneeuwde
helling.
Dankzij een
afgeluisterd
telefoongesprek wist zijn moeder nu van zijn
geheime
crush.
Slide 16 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
4. Een bn kan ook zelfstandig gebruikt worden.
Welke fiets is van jou? De
rode
of de
zwarte
?
Zij is de
slimste
van de klas.
Slide 17 - Slide
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Bepaald
lidwoord
Zelfstandig werkwoord
Hulpwerkwoord
Onbepaald
lidwoord
Voorzetsel
Het
gouden
horloge
van
opa
is
in
een
plastic
vuilniszak
gevallen
Slide 18 - Drag question
Het = bep.lw
gouden = bn
horloge = zn
van = vz
opa = zn
is = hww
in = vz
een = onbep.lw
plastic = bn
vuilniszak = zn
gevallen = zww
Slide 19 - Slide
Voornaamwoorden
Voornaamwoorden (VNW)
Een VNW verwijst naar iets of iemand, zonder het te benoemen. Er zijn veel soorten VNW's, deze moet je kennen:
- Aanwijzend voornaamwoord (A. VNW)
- Vragend voornaamwoord (VR. VNW)
De VNW's kun je grotendeels uit je hoofd leren, maar kijk altijd of het VNW ook die functie in de zin heeft.
Slide 20 - Slide
Voornaamwoorden
Aanwijzend voornaamwoord (A. VNW)
Wijst iets of iemand aan.
Deze, die, dit, dat, zulk(e), zo'n, dergelijk(e), zelf, hetzelfde, dezelfde.
Vragend voornaamwoord (VR. VNW)
Staat meestal aan het begin van een vraag of een zin die gemaakt is van een vraag.
Wie, wat, welk(e), wat voor (een).
Slide 21 - Slide
1 Dat is een goed hockeyteam.
2 De spelers kunnen goed hockeyen.
Benoem de woordsoort van 'goed' in beide zinnen.
A
1 bijvoeglijk naamwoord 2 bijvoeglijk naamwoord
B
1 bijwoord 2 bijwoord
C
1 bijvoeglijk naamwoord 2 bijwoord
D
1 bijwoord 2 bijvoeglijk naamwoord
Slide 22 - Quiz
Voornaamwoorden
Bijwoord (BW)
Een bijwoord kan van alles aangeven:
- Tijd (gisteren, tegenwoordig, morgen)
- Plaats (er, nergens, overal)
- Zekerheid (vast, absoluut)
- Ontkenning (niet, nooit)
Veel vraagwoorden zijn een bijwoord (hoe, waar, wanneer)
Een bijwoord kan iets zeggen over een ander woord:
- Werkwoord (Jip hockeyt
goed
)
- Bijvoeglijk naamwoord (Jip heeft een
heel
mooie hockeystick)
- Ander bijwoord (Jip kan ook
bijzonder
snel rennen)
Een BW zegt niet iets over een ZN (dan is het een BN)
Slide 23 - Slide
Sleep elk woord naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Onbepaald lidwoord
Bepaald lidwoord
Zelfstandig werkwoord
Hulpwerk-
woord
Voorzetsel
De
klantenservice
wordt
overspoeld
door
telefoontjes
van
ontevreden
klanten.
Slide 24 - Drag question
De klantenservice wordt momenteel overspoeld door klachten van ontevreden klanten.
de = blw ontevreden = bn
klantenservice = zn klanten = zn
wordt = hww
overspoeld = zww
door = vz
telefoontjes = zn
van = vz
Slide 25 - Slide
Sleep elk woord naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Onbepaald lidwoord
Bepaald lidwoord
Zelfstandig werkwoord
Hulpwerk-
woord
Aanwijzend voor-
naamwoord
Vragend voor-
naamwoord
Voorzetsel
Bijwoord
Welke
dj
treedt
morgen
hier
op
tijdens
het
festival?
Slide 26 - Drag question
Welke dj treedt hier morgen op tijdens het festival?
welke = vr. vnw festival = zn
dj = zn
treedt = zww
hier = bw
morgen = bw
op = bw (optreden)
tijdens = vz
het = blw
Slide 27 - Slide
Sleep elk woord naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Onbepaald lidwoord
Bepaald lidwoord
Zelfstandig werkwoord
Hulpwerk-
woord
Aanwijzend voor-
naamwoord
Vragend voor-
naamwoord
Voorzetsel
Bijwoord
Hoe
kunnen
de
ontsnapte
gevangenen
uit
Alcatraz
de
oever
ooit
bereikt
hebben?
Slide 28 - Drag question
Hoe kunnen de ontsnapte gevangenen uit Alcatraz de oever ooit bereikt hebben?
hoe = bw oever = zn
kunnen = hww ooit = bw
de = blw bereikt = zww
ontsnapte = bn hebben = hww
gevangenen = zn
uit = vz
Alcatraz = zn (eigennaam)
de = blw
Slide 29 - Slide
Wat heb je nu geleerd?
Slide 30 - Slide
Einde
Slide 31 - Slide
Er zijn 4 lidwoorden in het Nederlands
A
Waar
B
Niet waar
Slide 32 - Quiz
Slide 33 - Video
More lessons like this
Grammatica woordsoorten hoofdstuk 1 t/m 6 zoals op de toets wordt gevraagd
June 2023
- Lesson with
18 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Alle woordsoorten klas 1H
June 2023
- Lesson with
23 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Woordsoorten herhaling en verdieping
January 2021
- Lesson with
22 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Alle woordsoorten klas 1H
November 2022
- Lesson with
23 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Alle woordsoorten klas 1
April 2020
- Lesson with
26 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Alle woordsoorten klas 1V
April 2020
- Lesson with
29 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Herhaling grammatica woordsoorten - deel 2
May 2022
- Lesson with
23 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
T2 woordsoorten opstart
January 2024
- Lesson with
46 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, havo, vwo
Leerjaar 2