T1 Taalverzorging; werkwoorden zelfstandig naamwoord en lidwoord

Welkom TH1
BBB:
Werkboek, schrift, pen, leesboek
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1,3

This lesson contains 27 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom TH1
BBB:
Werkboek, schrift, pen, leesboek

Slide 1 - Slide

Lezen
Leesboek vergeten?
blz. 236 opdracht 1 en 2 maken. blz. 238 7 en 8 maken.
Of: blz. 185 fictie - lezen

timer
10:00

Slide 2 - Slide

Lezen
Stel je vraag na het leesmoment.
Als je naar het toilet wilt: doe het na het leesmoment.
Wil je je boek uit je kluis halen? Helaas, dat mag niet.
Ben je je schrift vergeten? Ik noteer dit als materiaal vergeten. 
timer
10:00

Slide 3 - Slide

https://www.taal-oefenen.nl/videos/zinsontleding/persoonsvorm-scheidbare-samengestelde-werkwoorden

Slide 4 - Slide

Instructie
Tijdens mijn uitleg, wil ik dat je luistert. Dat je aantekeningen maakt en dat je wacht met vragen stellen totdat ik klaar ben met de uitleg. Daarna steek je je vinger op.

Slide 5 - Slide

Startronde
Ik loop een ronde door de klas. 
Heb je nog vragen over de opdracht, dan kan ik die persoonlijk beantwoorden. 
De rest is aan het werk. In stilte. 

Slide 6 - Slide

Noteer het hele werkwoord
  1.  Losse stoeptegels veroorzaakten een grote valpartij. 
  2. Bij een marathon leg je minstens 42 kilometer af. 
  3. Ik sla mijn foto’s van de vakantie altijd nauwkeurig op. 
  4. De turner debuteert op het WK. 

Slide 7 - Slide

Een werkwoord
1. Is een woordsoort
2. Kun je vervoegen het: hij loopt)
3. Een persoonsvorm is een werkwoord, voltooid deelwoord is ook een werkwoord, het hele werkwoord is ook een werkwoord.

Slide 8 - Slide

Huiswerk
Maandag Nederlands meneer Sanders
Af hebben : Blz. 24  Woordenschat
Opdracht 1 en 2

Slide 9 - Slide

Werkwoorden vervoegen
Schrijf op in je schrift;
ik, jij, hij/zij, dat is enkelvoud
wij, jullie, zij dat is meervoud
En vervoegen naar verleden tijd of tegenwoordige tijd

Slide 10 - Slide

Werkwoord (ww)
In een zin staat ten minste één werkwoord. Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord. Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt:

Slide 11 - Slide

Hoe vind ik een werkwoord?
1. Zin vragend maken
2. Zin van tijd veranderen

Slide 12 - Slide

Zelfstandig naamwoord (zn)

Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel. Bijvoorbeeld: zoon, kat, roos, mobieltje, stad, verliefdheid.

Slide 13 - Slide

Een zelfstandig naamwoord
 heeft meestal een enkelvoud en een meervoud: boek – boeken.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken: boek – boekje.
Je kunt er vaak de, het of een voor zetten: het boek, een boek; de vriend, een vriend.

Slide 14 - Slide

Noteer alle zelfstandige naamwoorden.
  1. James verkleint de kans op diefstal door zijn fiets altijd goed op slot te zetten.
  2. Ooit was een bril een noodzakelijk kwaad en wilde iedereen contactlenzen.
  3.  Wij nemen morgen de eerste boot naar Terschelling.

Slide 15 - Slide

Lidwoord (lw)
Er zijn drie lidwoorden: de, het, een (spreek uit als ‘un’). Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord (zn):
- het (lw) huis (zn) – een (lw) huis (zn)
- de (lw) broer (zn) – een (lw) broer (zn)
Soms staan tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord nog andere woorden: een (lw) heel groot huis (zn)

Slide 16 - Slide

Schrijf van alle zinnen alle lidwoorden op.
  1. Met de smartphone steeds binnen handbereik heb je een klok niet meer nodig.
  2.  In het fitnesscentrum werkt iedereen zich in het zweet.

Slide 17 - Slide

bijvoeglijk naamwoord
Het pimpwoord

Heeft een korte vorm en een lange vorm (+e)

Slide 18 - Slide

Korte vorm:
1 - Na het lidwoord ‘een’ als het woord onzijdig is (een het-woord is).
2 - Als het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord staat.

- Na het lidwoord ‘een’ als het woord mannelijk of vrouwelijk is (een de-woord is).
- Als er geen lidwoord voor een woord in het meervoud staat.


Slide 19 - Slide

voorzetsels
Zet de vogel IN de kooi, OP de kooi
Achter/naast/door/langs/uit/voor/boven/onder/links/rechts

Slide 20 - Slide

Benoem de onderstreepte woorden.
Kies uit lw (lidwoord) of zn (zelfstandig naamwoord) of vz (voorzetsel) of bn (bijvoeglijk naamwoord).

Mijn oudste dochter werkt op de administratie van een zorghotel.
oudste [lw|zn|vzlbn]
op, van [lw|zn|vzlbn]
zorghotel [lw|zn|vzlbn]


Slide 21 - Slide

Zelfstandig werkmoment
Ik loop mijn ronde. Je komt vanzelf aan de beurt. 
Je werkt in stilte aan je opdrachten. 
Als je helemaal vastloopt, pak dan je leesboek en ga lezen. 
Je kan ook aan de volgende opdracht beginnen, misschien snap je die wel. 
timer
8:00

Slide 22 - Slide

De Brug
Heb je de oefentoets af dan maak je alle opdrachten op
Blz. 236 t/m 240


timer
15:00

Slide 23 - Slide

Taalverzorging
1. Onderdeel: werkwoorden blz. 28-29
Opdracht 1 t/m 5
2. Taalverzorging onderdeel 
zelfstandig naamwoord en lidwoord blz 58-59
Opdracht 1 t/m 6
3. Blz. 140 bn
4. blz. 168 vz

Slide 24 - Slide

TOETS Taalverzorging gaat over de volgende woordsoorten
werkwoord - blz. 28-29
zelfstandig naamwoord blz. 58-59
lidwoord blz. 58-59
bijvoeglijk naamwoord blz. 140-141
voorzetsel blz. 168-169

Slide 25 - Slide

Taalverzorging: woordsoorten
Toets telt 2 keer mee. 
Toes is maandag 22 november. 

Slide 26 - Slide

Alaska
Th1J: Blz. 77
Th1G: blz. 82-91
timer
15:00

Slide 27 - Slide