VWO 4 Of Course unit 2 lesson 2 (2) 2324

VWO 4 Of Course unit 2 lesson 2
1 / 44
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

VWO 4 Of Course unit 2 lesson 2

Slide 1 - Slide

Today
Class work
  • Grammar explanation
  • Grammar practice 

Independent work
  • Continue 'lesson 2'

Slide 2 - Slide

Lesson objectives
  • I know how to make comparisons in English.
  • I know the difference between adverbs and adjectives. 
  • I know how to use adverbs and adjectives in English. 

Slide 3 - Slide

Grammar: adjectives and adverbs 
Quick overview

  • bijvoeglijke naamwoorden
  • bijwoorden
  • geven extra informatie over een ander woord/zinsdeel in de zin

Slide 4 - Slide

Adjectives: bijvoeglijke naamwoorden
Geeft informatie over een zelfstandig naamwoord. Je kunt vragen 'wat...?'

  • The beautiful house
  • The fast car
  • This book is wonderful.
  • The movie was scary.
  • The eighteen-year-old girl.
  • A seven-minute walk. 
Bijvoeglijke naamwoorden met een getal schrijf je dus met streepjes ertussen. Er wordt dan geen meervoudsvorm gebruikt. 
!
Wat is het huis? - Mooi
Wat is de auto? - Snel
Wat is het boek? - Geweldig 
Wat is de film? - Eng
Wat is het meisje? - achttien jaar oud
Wat is de wandeling? - Zeven minuten lang


Slide 5 - Slide

Adverbs: bijwoorden
Een bijwoord zegt iets over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord, een ander bijwoord, of over de hele zin. Je kunt vragen 'hoe...?'

  • We did poorly.
  • The incredibly beautiful house. 
  • We did extremely poorly. 
  • Sadly, he was ill during the party. 
Hoe hebben we het gedaan? - slecht
Hoe mooi is het huis? - extreem mooi
Hoe slecht hebben we het gedaan? - heel slecht
Hoe is het dat hij ziek is? - jammer 
Spelling woorden
De standaard regel is:
je maakt het bijwoord door -ly achter het bijvoeglijk naamwoord te zetten. 

Het bijwoord van 'good' is 'well'. 

Slide 6 - Slide

De uitzonderingen 
1. Woorden die al eindigen op -ly 

  • friendly, silly, lovely 
  • andere formulering nodig indien het bijwoorden zijn 

  • He danced in a lovely way. 
  • They acted in a silly manner. 

Slide 7 - Slide

De uitzonderingen 
2. difficult en impossible 

  • geen bijwoordsvorm 
  • andere formulering nodig indien het bijwoorden zijn 

  • He managed to walk, but it was with great difficulty. 
  • I can't possibly come visit you next week. 

Slide 8 - Slide

De uitzonderingen 
3. woorden die niet veranderen als bijwoord

  • daily, weekly, monthly, yearly, early, fair, high, low, far, fat, wrong, strange

  • He visits his parents monthly.
  • They work out weekly. 
  • It was a fair game.
  • They played fair. 

Slide 9 - Slide

De uitzonderingen 
4. werkwoorden waarna nooit een bijwoord komt

  • to taste, to look, to feel, to smell, to sound, to be 

  • This looks incredible! 
  • You dinner smells wonderful. 
  • He is extremely nice. 

Slide 10 - Slide

De uitzonderingen 
5. verschil in betekenis tussen bijvoeglijk naamwoord en bijwoord 

Slide 11 - Slide

Grammar: adjectives and adverbs
Reference book pp 65 - 67


Slide 12 - Slide

Adjectives/adverbs
Let's practise! 

Choose the correct form for each sentence. 

Slide 13 - Slide

She walked ...
A
slow
B
slowly

Slide 14 - Quiz

They played ...
A
bad
B
badly

Slide 15 - Quiz

This idea sounds ...
A
good
B
well

Slide 16 - Quiz

He left the room ...
A
quiet
B
quietly

Slide 17 - Quiz

She looked very ...
A
happy
B
happily

Slide 18 - Quiz

It was a ... summer day.
A
perfect
B
perfectly

Slide 19 - Quiz

I ... understand what you mean.
A
perfect
B
perfectly

Slide 20 - Quiz

If you work ..., you will pass your exams.
A
hard
B
hardly

Slide 21 - Quiz

She made a ... mistake.
A
terrible
B
terribly

Slide 22 - Quiz

She is a very ... driver.
A
careful
B
carefully

Slide 23 - Quiz

Adjectives/adverbs
Any questions at this point? 

Slide 24 - Slide

Grammar: comparisons
Quick overview

  • trappen van vergelijking
  • vergelijkingen

Slide 25 - Slide

Trappen van vergelijking
-er / -est achter het bijvoeglijk naamwoord bij: 
  • woorden van één lettergreep 
    great - greater - greatest 
    nice - nicer - nicest 
  • woorden eindigend op medeklinker + -y (y wordt i) 
    easy - easier - easiest
    happy - happier - happiest 

Slide 26 - Slide

Trappen van vergelijking
more / most ervoor bij: 
  • bijvoeglijke naamwoorden van twee of meer lettergrepen
    wonderful - more wonderful - most wonderful
    incredible - more incredible - most incredible 
  • bijwoorden eindigend op -ly 
    poorly - more poorly - most poorly
    quietly - more quietly - most quietly 

Slide 27 - Slide

Trappen van vergelijking
beide mogelijk bij: 
  • de woorden common, cruel, handsome, likely, pleasant, polite, quiet, simple, stupid
    stupid - more stupid - most stupid 
    stupid - stupider - stupidest 
  • woorden met twee lettergrepen eindigend op -le, -er en -ow
    simple - more simple - most simple
    simple - simpler - simplest 
Ook al is beide mogelijk, in deze gevallen wordt meestal 'more' en 'most' gebruikt. Dit omdat de uitspraak van de woorden anders moeilijk wordt. 
!

Slide 28 - Slide

Trappen van vergelijking
Uitzonderingen (zie Reference book p 69) 

Slide 29 - Slide

Trappen van vergelijking
Sommige woorden hebben twee mogelijke vormen met verschillende betekenissen: 
  • old - older - oldest (That woman is older than my neighbour.)
  • old - elder - eldest (She is the eldest of her siblings.) 
  • late - later - last (He was the last one to walk in.) 
  • late - later - latest (His latest novel is about an orphan boy.) 
  • far - farther/further - farthest/furthest (We have to drive farther/further than you.) 
  • far - further - furthest (Further information can be found in the back of the book.) 

Slide 30 - Slide

Vergelijken
Er zijn ook nog andere manieren van vergelijken: 
  • as ... as - even ... 
    He is as old as I am. 
  • not as ... as / not so ... as - niet even ...
    They are not as smart as they think.
  • the ... the - hoe ... hoe 
    The sooner  the better
  • more and more - steeds ...
    This class will become more and more difficult. 
  • than - dan 
    He is taller than me. 

Slide 31 - Slide

Grammar: comparisons
Reference book pp 68 - 69


Slide 32 - Slide

Comparisons
Let's practise! 

Choose the correct form for each sentence. 

Slide 33 - Slide

This is the ... part of the lake.
A
deepest
B
most deep

Slide 34 - Quiz

She is always dressed in the ... fashion.
A
last
B
latest

Slide 35 - Quiz

You should drive ...
A
more careful
B
more carefully

Slide 36 - Quiz

They played ... than last week.
A
badder
B
worse
C
more bad

Slide 37 - Quiz

Could you speak a bit ..., please?
A
slowlier
B
more slowly

Slide 38 - Quiz

The hotel was more expensive ... I thought.
A
then
B
than

Slide 39 - Quiz

He got up ... than usual.
A
earlier
B
more early

Slide 40 - Quiz

She was the ... girl of the class.
A
intelligentest
B
most intelligent

Slide 41 - Quiz

Comparisons
Any questions at this point? 

Slide 42 - Slide

What to do? 
  • First, do exercise 17 + 18 to continue practising the grammar

  • Continue with lesson 2 
To do: exercise 1 – 18 
Study: study box lesson 2.2 Du-En + En-Du

Slide 43 - Slide

Today...


Today...
... we've discussed comparisons
... we've discussed adverbs and adjectives 

Next class...
.. you will have time to finish lesson 3

Slide 44 - Slide