Woordsoorten

Woordsoorten
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2,3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Woordsoorten

Slide 1 - Slide

Doel 
Ik ken de woordsoorten tot nu toe
ik herken de woordsoorten in een zin
ik kan voorbeelden geven van de woordsoorten.

Slide 2 - Slide

Zinnen ontleden
  1. Zinnen: zinsdelen
  2. Woorden: woordsoorten

Slide 3 - Slide

Welke zinsdelen ken je?

Slide 4 - Mind map

Welke woordsoorten ken je?

Slide 5 - Mind map

Woordsoorten
  1. Werkwoord
  2. Zelfstandig naamwoord
  3. Lidwoord
  4. Bijvoeglijk naamwoord
  5. Voorzetsel
  6. Voegwoord

Slide 6 - Slide

Werkwoord
  • Zegt iets wat iemand doet of wat er gebeurt
  • Een werkwoord kan je vervoegen
Gaan: ga, gaat, gaan, ging, gingen, gegaan

Ken jij het borstbeeld van Ronaldo?
Kunstenaar Emanuel Santos heeft het bronzen beeld gemaakt.

Slide 7 - Slide

Welke werkwoorden staan in deze zin?
Ik word morgen 16 jaar.

Slide 8 - Open question

Welke werkwoorden staan in deze zin?
Heb ik een goed cijfer voor de toets gehaald?

Slide 9 - Open question

Zelfstandig naamwoord
  • Een mens, dier, plant of ding
  • Een naam

Herkennen: verkleinwoord, enkelvoud/meervoud en lidwoord

tante, tijger, paardenbloem, frisdrankglas, september
Sam, Leiden, Arnhem, OBC Elst

Slide 10 - Slide

Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in deze zin?
Heb ik een goed cijfer voor de toets?

Slide 11 - Open question

Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in deze zin?
Melissa en Anna hebben het huiswerk in hun agenda geschreven.

Slide 12 - Open question

Lidwoord
Staat voor het zelfstandig naamwoord
De, het en een

Bepaald: de en het
Onbepaald: een

Slide 13 - Slide

Wat zijn de lidwoorden in deze zin?
Wil jij de telefoon in de tas doen?

Slide 14 - Open question

Wat zijn de lidwoorden in deze zin?
Vind je het erg als ik het huiswerk niet maak?

Slide 15 - Open question

Bijvoeglijk naamwoord
  • Vertelt iets over het zelfstandig naamwoord
  • Staat meestal voor het znw
Dat is een leuke film. Ik heb een nieuw huis gekocht.
  • Staat soms achter het znw
Die film is leuk. Het huis is nieuw.

  • Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord: zegt van welk materiaal iets gemaakt is
Een gouden oorbel, een plastic emmer

Slide 16 - Slide

Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden in deze zin?
Een aardige agent bood wel aan om me naar mijn warme huis te brengen.

Slide 17 - Open question

Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden in deze zin?
Tijdens de saaie les geschiedenis zei de docent dat de toets moeilijk is.

Slide 18 - Open question

Voorzetsel
  • Een (kort) woord dat de plaats, tijd of oorzaak aangeeft
Zijn boek lag op de kast.
We hebben Nederlands na de pauze.
Ik gleed uit door de sneeuw.

Slide 19 - Slide

Welke voorzetsels staan in deze zin?
Ga jij morgen naar het schoolfeest?

Slide 20 - Open question

Welke voorzetsels staan in deze zin?
Morgen ga ik met jou een film kijken om tien uur.

Slide 21 - Open question

Voegwoord
  • Een woord waarmee je een samengestelde zin maakt
    En, of, maar, want, dus, omdat, terwijl, zodat, nadat, als, toen, enz. 

Mary luistert naar de Beatles, omdat ze van de sixties houdt.

Slide 22 - Slide

Welke voegwoorden staan in deze zin?
Wil je koffie of wil je thee?

Slide 23 - Open question

Welke voegwoorden staan in deze zin?
Voordat ik aan tafel ga, was ik mijn tanden.

Slide 24 - Open question

Wat vind ik nog lastig?

Slide 25 - Mind map

maken..
hoofdstuk 3 - woordsoorten - opdracht 1 t/m 3

Slide 26 - Slide