Ook het verschil tussen een bijvoeglijk naamwoord en een bijwoord kan van belang zijn. Zo kan “snel” vertaald worden met “rapide” als het een bijvoeglijk
naamwoord (bnw) is, maar met “vite” alleen als het een bijwoord (bw) is.
2. De context waarin een woord wordt gebruikt, kan ook belangrijk zijn. Zo kun je voor het Nederlandse woord “plaats” hele andere vertalingen nodig hebben in verschillende contexten. Bedoel je met het woord “stad” of “dorp”,
dan zul je het vertalen met “ville”, bedoel je “plek”, dan is “endroit” een betere vertaling. Als je dus eenmaal de beslissing neemt om een woord op te zoeken,
kijk dan goed naar de verschillende betekenissen van het woord en de contexten waarin het gebruikt kan worden. Loop het hele lemma door totdat je de juiste context/betekenis hebt aangetroffen.
3. In een woordenboek kun je ook veel informatie vinden over de grammatica. Zo
vind je niet alleen achter ieder woord een afkorting voor de woordsoort, maar
kun je ook altijd vinden of een woord mannelijk of vrouwelijk is (let speciaal op
bij samengestelde woorden: de aanduiding m of v staat altijd achter het eerste deel van de samenstelling: een schoolgebouw = un établissement m
scolaire. Schrijf dan dus niet alleen “établissement” op, maar “établissement
scolaire”.) Ook kun je meestal vinden of er nog eenvoorzetsel nodig is. Je
vindt dan bijvoorbeeld aanduidingen als “nodig hebben” = “avoir besoin (de qc)”. “De qc” staat voor “de quelque chose”, zoals de qn” staat voor “de
quelqu’un”. “Ik heb je nodig” is dus “J’ai besoin de toi”.
Er zijn nog veel meer dingen waar je op moet lettenbij gebruik van een
woordenboek.