Verbanden & Signaalwoorden

Examenwoorden
1 / 49
next
Slide 1: Slide
SteunlesMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Examenwoorden

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

Betekenissen zijn gericht op leesvaardigheid en kunnen in een andere situatie een andere betekenis hebben.

Slide 4 - Slide

De aanbeveling
A
het aanhouden
B
het advies
C
het bevel

Slide 5 - Quiz

Aandacht besteden aan
A
noemen
B
zeggen
C
aaien
D
vragen

Slide 6 - Quiz

Aangeven
A
klikken
B
overhandigen
C
zeggen
D
adviseren

Slide 7 - Quiz

Aansluiten bij / op
A
passen
B
dichtmaken
C
vastmaken
D
ermee te maken hebben

Slide 8 - Quiz

Aansporen
A
iemand iets laten doen
B
iemand van iets beschuldigen
C
iemand opzoeken
D
iemand uitlaten

Slide 9 - Quiz

Aantreffen
A
zoeken
B
vinden
C
botsen
D
ontwijken

Slide 10 - Quiz

Beweren
A
zeggen
B
liegen
C
zwijgen
D
zweren

Slide 11 - Quiz

Het citaat
A
figuurlijke tekst
B
letterlijke tekst
C
fictie
D
ongeveer wat er staat

Slide 12 - Quiz

De deskundige
A
een professor
B
een leraar
C
een nerd
D
iemand die ergens veel van weet

Slide 13 - Quiz

De functie
A
het slot
B
de kern
C
de inleiding
D
de bedoeling

Slide 14 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 15 - Open question

Wat betekent inleiden?

Slide 16 - Open question

Wat is een kopje?

Slide 17 - Open question

Wat wordt er bedoeld met je mening ondersteunen?

Slide 18 - Open question

Wat wordt er bedoeld met de opbouw van een tekst?

Slide 19 - Open question

Wat wordt er bedoeld met het woord opvatting?

Slide 20 - Open question

Wanneer is iets een samenhangend geheel?

Slide 21 - Open question

Wat betekent het woord stellen?

Slide 22 - Open question

De uitspraak
A
Iets wat iemand heeft gezegd
B
Hoe je een woord uitspreekt
C
Het oordeel
D
Wat je bedoelt als je zwijgt

Slide 23 - Quiz

Het verband tussen
A
Om iets te koppelen
B
Wat op elkaar lijkt
C
Wat het een met het ander te maken heeft
D
Het verschil tussen twee onderdelen

Slide 24 - Quiz

De verklaring
A
De leugen
B
De smoes
C
De uitleg
D
Het afmaken

Slide 25 - Quiz

Verwijzen
A
Met een ander woord iets noemen dat al genoemd is
B
Doorgestuurd worden voor meer informatie
C
In de verte wijzen
D
Iemand die ergens veel van weet, die ver weg woont

Slide 26 - Quiz

Weergeven betekent niet
A
Het weerbericht vertellen
B
Onder woorden brengen
C
Verwoorden
D
Aanduiden

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Slide

Verbanden & Signaalwoorden

Slide 29 - Slide

Zinsverbanden

Zinsverband = een verband binnen een zin of tussen zinnen.

VB. Kleine kriebelbeestjes komen al eeuwen op aarde voor. 
Zo houdt de kakkerlak het al meer dan 200 miljoen jaar vol.

 

Slide 30 - Slide

Verbanden
Zinsverband: Zinnen hebben met elkaar te maken.
Voorbeeld: In de eerste zin wordt iets gedaan. In de volgende zin lees je wat erna gebeurd .

Alineaverband:  In de eerste alinea wordt iets gezegd. In de volgende alinea lees je een voorbeeld.

Slide 31 - Slide

Signaalwoorden
en tekstverbanden

Slide 32 - Slide

 Signaalwoorden

Een tekst zonder signaalwoorden bestaat eigenlijk niet! 
Zelfs het simpelste woordje 'en' is een signaalwoord.

Ik pakte mijn fiets EN fietste naar school. --> Er wordt iets OPGESOMD!

Slide 33 - Slide

Signaalwoorden
Een voorbeeld kun je aankondigen met een signaalwoord:
bijvoorbeeld, zoals, denk maar aan, zo, neem nou, ...



Slide 34 - Slide

Signaalwoorden
Geven verschillende tekstverbanden aan, bijv:
- opsomming
- tegenstelling
- reden
- conclusie

Slide 35 - Slide

Wanneer is er sprake van een zinsverband?
A
Als twee zinnen achter elkaar staan geschreven.
B
Als de woorden goed bij elkaar passen
C
Als twee zinnen een verband met elkaar hebben

Slide 36 - Quiz

Signaalwoorden geven zinsverbanden en alineaverbanden aan.
A
waar
B
niet waar

Slide 37 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband CONCLUSIE?
A
kortom
B
alles overziend
C
met dat doel
D
daarentegen

Slide 38 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband TEGENSTELLING?
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 39 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband VOORBEELD?
A
samenvattend
B
echter
C
ter toelichting
D
zo

Slide 40 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband OPSOMMING?
A
nog
B
alles bij elkaar
C
al met al
D
zoals

Slide 41 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband OPSOMMING?
A
nu
B
aan de ene kant
C
bovendien
D
zoals

Slide 42 - Quiz

Signaalwoorden 
van voorbeeld
Signaalwoorden 
van voorwaarde
Signaalwoorden van opsomming
Signaalwoorden van samenvatting
Signaalwoorden van oorzaak&gevolg
Signaalwoorden van tegenstelling
Signaalwoorden van tijd
Signaalwoorden van conclusie
dus
vervolgens
echter
omdat
kortom
ten tweede
mits
bijvoorbeeld
als
zoals
al met al
vervolgens
hierdoor
want
maar
daarentegen
ook

Slide 43 - Drag question

Signaalwoord 
       tijd
Signaalwoord  
conclusie
Signaalwoord
doel-middel
Intussen
Daarmee
Dus
Daarna
Tijdens 
Daartoe
Met de bedoeling 
Vandaar

Slide 44 - Drag question

Signaalwoord
Geen signaalwoord
 
   ook

   aan

  word

   zo

  door

  slecht

Slide 45 - Drag question

Signaalwoord
Geen signaalwoord

maar

   aan

worden 


 want

Hoewel

  slecht

Slide 46 - Drag question

Tekstverband = reden
Tekstverband = tegenstelling
Signaalwoord:         want
Signaalwoord
    omdat
Signaalwoord:
      echter
Signaalwoord:
    maar

Slide 47 - Drag question

Slide 48 - Link

Hulpsites
  • https://maken.wikiwijs.nl/76964/Tekstverbanden_en_signaalwoorden#!page-1952506 
  • https://taal-tools.nl/check-1-signaalwoorden/
  • https://onzetaal.nl/taalloket/signaalwoorden-lijst
  • https://create.kahoot.it/details/9b9a661d-ac76-4126-a469-060520fa9fc7
  • https://quizlet.com/nl/1009959534/signaalwoorden-tekstverbanden-oefenen-nederlands-havovwo-12-flash-cards/?new
  • https://quizlet.com/nl/1009959206/signaalwoorden-tekstverbanden-oefenen-nederlands-havovwo-22-flash-cards/?funnelUUID=8f8e89c3-b747-4306-b0cd-a0d6c1113f1c

Slide 49 - Slide