Going on vacation = op vakantie gaan
Having a sleep over= logeren
Flying= vliegen
Camp site= camping
The zoo= de dierentuin
Amusement park= pretpark
Sleeping in= uitslapen
Staying up late= laat opblijven
Beach= strand
Lake= een meer
Swimming pool= zwembad
Ice cream= ijs
Swimming= zwemmen
Camping= kamperen
Playing outside= buitenspelen
Watching a movie= film kijken