Alle slides H3

3.1: Leven in de Sovjet-Unie
Na een burgeroorlog ontstond de Sovjet-Unie; een totalitaire staat met Stalin als een paranoïde leider. Veel mensen werden vervolgd. Er kwam een planeconomie en collectivisatie.
1 / 52
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3,4

This lesson contains 52 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

3.1: Leven in de Sovjet-Unie
Na een burgeroorlog ontstond de Sovjet-Unie; een totalitaire staat met Stalin als een paranoïde leider. Veel mensen werden vervolgd. Er kwam een planeconomie en collectivisatie.

Slide 1 - Slide

Leerdoelen 3.1
3.1A: Je kunt uitleggen op welke manier de Sovjet-Unie is ontstaan.
3.1B: Je kunt beargumenteren waarom de Sovjet-Unie een totalitaire staat was.
3.1C: Je kunt het verband leggen tussen het aantreden van Joseph Stalin als leider van de Sovjet-Unie en het begin van de terreur.
3.1D: Je kunt verklaren waarom de vijfjarenplannen en de collectivisatie van de landbouw passen bij de ideologie van het communisme. 

Slide 2 - Slide

Onrust in Rusland
  • Rusland: Zeer ongelijke verdeling rijkdom en macht
  • Door WOI nog meer armoede: volksopstand tegen de tsaar
  • Tsaar treed af, nieuwe machthebbers konden grote problemen niet oplossen
3.1A

Slide 3 - Slide

Burgeroorlog
  • Communisten nemen de macht over, burgeroorlog breekt uit door grote weerstand tegen communisme, witte leger (tsaar) tegen rode leger (communisten)
  • Leider: Vladimir Lenin
  • Geheime politie: tegenstanders oppakken, martelen, doodschieten en naar strafkampen sturen
3.1A/B

Slide 4 - Slide

Oprichting Sovjet-Unie
  • Na 4 jaar winnen communisten burgeroorlog, stichten Sovjet-Unie (1922)
  • Totalitaire staat: Overheid heeft alle macht, heeft grote invloed op het leven van de burgers. Individu is onbelangrijk!
3.1B

Slide 5 - Slide

Joseph Stalin
  • Leider communisten na dood Lenin (1928)
  • Veel wantrouwen: dacht dat iedereen continu saboteerde. Vooral de intelligentia!
  • Manier van regeren wordt het stalinisme genoemd...
  • Leider Sovjet-Unie tot aan zijn dood in 1953 (kettingroker..)
3.1C

Slide 6 - Slide

Stalinisme
  • Totalitair
  • Persoonsverheerlijking
  • Indoctrinatie en censuur
  • Terreur; vervolging van alles wat verdacht was!
  • Politieke zuiveringen
  • Volk werd in de gaten gehouden door de geheime politie
3.1C

Slide 7 - Slide

Terreur
  • Terreur: Miljoenen mensen oppakken en martelen om ze vervolgens dood te schieten of naar een strafkamp te sturen.
  • Iedereen kon verrader zijn!
  • Showprocessen: Rechtszaak waarvan uitkomst van tevoren vaststaat (schuldig)
3.1C

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Stalinisme
  • Totalitair
  • Persoonsverheerlijking
  • Indoctrinatie en censuur
  • Terreur; vervolging van alles wat verdacht was!
  • Politieke zuiveringen
  • Volk werd in de gaten gehouden door de geheime politie
3.1C

Slide 10 - Slide

Planeconomie
  • Planeconomie: Overheid beslist welke producten en hoeveel een bedrijf of fabriek moest maken. Gedachte: Hogere productie, daardoor meer (economische) macht
  • Platteland: Boerderijen werden samengevoegd.
  • Collectivisatie moest voor hogere opbrengst zorgen. Iedereen die hiertegen was werd vermoord!
  • Resultaat: Lagere opbrengst, hongersnood, miljoenen slachtoffers (o.a. Oekraïne)
3.1D

Slide 11 - Slide

Vijfjarenplannen
  • Doel: Van een landbouwsamenleving naar industriële samenleving
  • Gedwongen collectivisatie, dwangarbeid, hoge aantallen die gehaald moesten worden
  • “In 10 jaar een achterstand van 100 jaar in lopen”
3.1D

Slide 12 - Slide

3.2: Crisis en ontevredenheid
Duitsland kent grote financiële problemen door hoge herstelbetalingen. Ze worden geholpen door de VS, maar een economische crisis zorgt ervoor dat de ontevredenheid in Duitsland verder toeneemt. Hierdoor worden sterke leiders zoals Adolf Hitler steeds populairder.

Slide 13 - Slide

Leerdoelen 3.2 (1)
3.2A: Je kunt uitleggen wat de oorzaken waren van de onvrede van het Duitse volk aan het begin van de jaren ’20.
3.2B: Je kunt verklaren hoe er hyperinflatie in Duitsland kon ontstaan.
3.2C: Je kunt verklaren wat de onvrede onder het Duitse volk te maken heeft met de opkomst van Adolf Hitler en de NSDAP.
3.2D: Je kunt uitleggen wat het Dawesplan inhield.
3.2E: Je kunt verklaren wat de oorzaken en de gevolgen waren van de beurskrach voor de economie in de VS en in Europa. 

Slide 14 - Slide

Leerdoelen 3.2 (2)
3.2F: Je kunt verklaren wat de economische crisis te maken heeft met de opkomst van het fascisme
3.2G: Je kunt uitleggen waarom het gebruik van propaganda een belangrijk onderdeel is van het fascisme.

Slide 15 - Slide

Republiek van Weimar
  • Na WOI: Duitsland Republiek met parlementaire democratie
  • Republiek: Land zonder koning of keizer
  • Volk ontevreden over verlies oorlog en Verdrag van Versailles
  • Geld bijdrukken om straf te betalen = hoge inflatie!
3.2A

Slide 16 - Slide

Bezetting Ruhrgebied (1923)
  • "Oorlog is verloren door verraad"
  • Dolkstootlegende: Duitsland had oorlog gewonnen als politici het leger niet hadden verraden
  • Duitsland kon Frankrijk niet meer betalen, dus bezette Frankrijk het Ruhrgebied (veel industrie!)
  • Regering roept op tot staking, drukt geld bij = hyperinflatie
3.2A/B

Slide 17 - Slide

Titel
3.2B

Slide 18 - Slide

Mislukte staatsgreep
  • Adolf Hitler: Lid en later leider van de (NS)DAP, goede spreker
  • Hitler: Staatsgreep wegens inflatie en bezetting! (Bierkellerputsch, 1923)
  • Krijgt vijf jaar cel, waarvan hij er één heeft gezeten.
3.2C

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Adolf Hitlers gevangenschap
Schreef tijdens zijn gevangenschap zijn ideeën op in zijn boek 'Mein Kampf'

3.2C

Slide 21 - Slide

Dawesplan
  • Plan om Europese economie weer op gang te helpen (m.n. Duitsland)
  • Gedachte: Win-win situatie!
  • Ging snel beter met economie
  • Frankrijk trekt zich terug uit Ruhrgebied, Duitsland wordt lid van Volkenbond
  • Rust lijkt terug..
3.2D

Slide 22 - Slide

Maar dan ..

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

3.2E

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Crisis naar Europa
  • VS kocht minder producten uit EU en stopte de leningen aan DUI
  • Europese bedrijven failliet, ontstaan grote werkloosheid EU
  • Duitsland kwam crisis hard aan!
  • Politiek van republiek had geen goed antwoord op de crisis
  • Verlangen van Duitsers naar sterke leider die problemen zou aanpakken, ze weer trots en kracht zou teruggeven
3.2E

Slide 27 - Slide

Mussolini
  • Italië: Ontevredenheid economie en afloop WO1
  • Mussolini: “Ik los problemen op als ik aan de macht kom.”
  • In 1922 werd hij president, maakte binnen enkele jaren einde aan de democratie.
  • Vormde een inspiratiebron voor Hitler!
3.2F

Slide 28 - Slide

Fascisme
Kenmerken van zijn stroming, het fascisme:
  • Geen democratie, sterke leider
  • Nationalisme
  • Verheerlijking van geweld
3.2F

Slide 29 - Slide

Propaganda
  • Andere meningen niet welkom
  • Gebruik propaganda om Italianen van zijn ideeën te overtuigen
  • Posters, radio, toespraken, bijeenkomsten
  • Persoonsverheerlijking: Propaganda voor politiek leider
  • Kranten gecensureerd
3.2G

Slide 30 - Slide

3.3: Adolf Hitler aan de macht
Met een nieuwe ideologie, het nationaalsocialisme, komt Hitler aan de macht. Hij vormt Duitsland om naar een dictatuur waar geen ruimte is voor tegenstanders of Untermenschen. Met appeasement proberen Engeland en Frankrijk een nieuwe oorlog met Duitsland te voorkomen.

Slide 31 - Slide

Leerdoelen 3.3 (1)
3.3A: Je kunt verklaren wat de oorzaken zijn van de groeiende populariteit van het nationaalsocialisme in Duitsland aan het begin van de jaren ‘30.
3.3B: Je kunt verklaren wat de verschillen en overeenkomsten zijn tussen het fascisme en het nationaalsocialisme.
3.3C: Je kunt uitleggen wat de rassenleer van het nationaalsocialisme inhield aan de hand van de termen Untermenschen en Übermenschen.
3.3D: Je kunt uitleggen hoe Duitsland onder Hitler een dictatuur werd.
3.3E: Je kunt het verband verklaren tussen gelijkschakeling, indoctrinatie en een totalitaire samenleving.

Slide 32 - Slide

Leerdoelen 3.3 (2)
3.3F: Je kunt de vijf belangrijkste nazi organisaties benoemen en uitleggen wat het verschil is tussen deze organisaties.

3.3G: Je weet hoe Untermenschen en (politieke) tegenstanders van de nazi’s werden aangepakt in nazi-Duitsland.
3.3H: Je kunt verklaren wat de wens van ‘lebensraum’ te maken heeft met nationalisme.
3.3I: Je kunt uitleggen hoe Engeland en Frankrijk middels de appeasement politiek een nieuwe oorlog met Duitsland probeerde te voorkomen. 
3.3J: Je bent in staat om te beargumenteren waarom je mogelijk wel of niet voor Hitler zou vallen wanneer je had geleefd in het Duitsland van de jaren ‘30.

Slide 33 - Slide

Groeiende populariteit
  • Democratie zorgde niet voor oplossing economische crisis, Duitsers keken steeds meer naar sterke leiders voor oplossen van problemen (zoals Hitler).
  • Hitler hield overal toespraken, werd populairder.
  • Foto: Goebbels, propagandaleider van Hitler
3.3A

Slide 34 - Slide

Nationaal-socialisme
De leer van zijn partij: Nationaalsocialisme
  • Sterke leider, geen democratie
  • Geweld om je doelen te bereiken
  • Extreem nationalisme
  • Duitsland moet weer een sterk leger krijgen
  • Antisemitisme: Haat tegen joden. Zij krijgen overal de schuld van.

3.3B

Slide 35 - Slide

Rassenleer
  • Idee dat je mensheid kunt indelen in rassen (afkomst),  ene ras is beter dan het andere.
  • Germanen: Arisch, Übermenschen
  • Untermenschen: Mensen die niet van Germanen afstamden. Ook mensen met een ziekte, psychiatrische patiënten, homo's.
  • Gevaarlijke Untermenschen: de joden. Zij zouden Duitse samenleving vernietigen.
  • (Maar veel joden hadden hoge posities op universiteiten, waaronder Einstein!)
3.3C

Slide 36 - Slide

Hitler wordt 'Führer'
  • Na verkiezingsoverwinningen in 1933 Rijkskanselier (leider)
  • Na Rijksdagbrand: Tijdelijk recht (voor Hitler) om wetten in te voeren zonder toestemming
  • Snel & effectief problemen oplossen
  • Afschaffen democratie; Duitsland werd een dictatuur
3.3D

Slide 37 - Slide

Totalitaire staat
  • Gelijkschakeling: alle maatregelen voor totalitaire samenleving
  • Nazi’s werden leiders, schoolboeken herschreven, censuur, boekverbranding.
  • Indoctrinatie: Zorgen dat burgers niets anders horen of zien dan bepaalde ideeën, zodat ze geloven dat deze waar zijn
3.3E

Slide 38 - Slide

Nazi organisaties
  • SA (1921): Knokploeg om vergaderingen NSDAP te bewaken. Sloegen tegenstanders in elkaar. 
  • SS (1925): Lijfwacht van Hitler en andere nazi’s. Elite organisatie, moesten persoonlijk trouw zweren aan Hitler.
  • Gestapo: Geheime politie van nazi’s die tegenstanders opspoorde en vermoorde.
3.3F

Slide 39 - Slide

Nazi organisaties
  • Hitlerjugend: Jeugdorganisatie, alle Duitse jongens vanaf 10 jaar moesten hier lid van zijn. Voorbereid op het leven van een soldaat, bevel is bevel.
  • Bund Deutscher Mädel: Meisjes tussen 10-18 jaar, leerden hoe ze huisvrouw moesten zijn.
3.3F

Slide 40 - Slide

Terreur in Duitsland
  • Verzet werd streng bestraft
  • Concentratiekampen: Opsluiten politieke tegenstanders
  • Discriminerende maatregelen d.m.v. rassenwetten: bepaalde wie Duits was en wie niet.
  • Vooral tegen joden: niet trouwen met Duitsers, niet voor overheid werken, etc.
3.3G

Slide 41 - Slide

Kristallnacht
  • Daad werd bij het woord gevoegd, uitbarsting van anti-Joods geweld in 1938
3.3G

Slide 42 - Slide

Buitenlandse politiek Nazi's
  • Alle Duitsers moeten in Duitsland wonen, in een groot-Duits rijk. Heim ins Reich!
  • Oostenrijk in 1936: Anschluss
  • Lebensraum: Leefruimte voor Ariërs in Oost-Europa, ten koste van 'Untermenschen'. 
  • Beide moesten, desnoods met veroveringen, bereikt worden.
3.3H

Slide 43 - Slide

Appeasement
  • Frankrijk en Groot-Brittannië willen geen nieuwe oorlog.
  • Appeasement: wordt alles gedaan om oorlog te voorkomen
  • Conferentie van München (1938) met alle belangrijke Europese grootmachten, om spanningen te verminderen.
3.3I

Slide 44 - Slide

Afspraken Conferentie
  • Hitler kreeg een deel van Tsjechoslowakije
  • Hitler mocht zijn machtige leger houden en hoefde de Anschluss niet terug te draaien
  • Hitler zou geen andere landen meer aanvallen
3.3I

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Video

Niet aanvalsverdrag
  • Hitler en Stalin sluiten niet-aanvalsverdrag
  • Beide hebben nu de 'handen vrij' voor hun eigen 'projecten'!
  • Internationale politiek stomverbaasd! Want?
3.3I

Slide 47 - Slide

3.4: Nederland in het Interbellum
De economische crisis trof ook Nederland. De overheid ging bezuinigen, wat ervoor zorgde dat de crisis langer duurde dan nodig. Desondanks kregen totalitaire ideologieën geen voet aan de grond in Nederland.

Slide 48 - Slide

Leerdoelen 3.4
3.4A: Je kunt uitleggen aan de hand van de aanpassingspolitiek en werkverschaffingsprojecten hoe de politiek onder leiding van Colijn handelde tijdens de economische crisis van de jaren ‘30.
3.4B: Je kunt verklaren waarom totalitaire ideologieën zoals het communisme en fascisme geen voet aan de grond kregen in de Nederlandse politiek.
3.4C: Je kunt uitleggen waarom Nederland neutraal wilde blijven en hoe Nederland dit aanpakte.

Slide 49 - Slide

(Economische) crisis
  • Colijn (ARP): Aanpassingspolitiek, minder uitgeven door lagere belastinginkomsten = bezuinigen
  • Werklozen werden ingezet bij werkverschaffingsprojecten
  • Gevolg: Werkloosheidsuitkeringen verlaagd, mensen hebben minder te besteden en kochten dus minder, ging hierdoor met bedrijven slechter en ging het nog slechter met economie.
  • Hierdoor duurde crisis in NL langer!
3.4A

Slide 50 - Slide

Verzuiling zet door
  • Door verzuiling krijgen nieuwe stromingen weinig belangstelling (o.a. door geen deelname WOI)
  • Nederland bleef een democratie
  • Nationaal Socialistische beweging (NSB), fascistische partij onder leiding van Anton Mussert
  • Nooit meer dan 8% van de stemmen!
3.4B

Slide 51 - Slide

Neutraal blijven
  • Oorlog zat eraan te komen!
  • Hoop op Nederlandse neutraliteit
  • Amper reactie op gebeurtenissen in Duitsland, zoals Kristallnacht
  • Duitse joden vluchten naar Nederland, worden teruggestuurd.
  • Olympische Spelen van 1936 worden door Nederland NIET geboycot; 
3.4C

Slide 52 - Slide