Present Simple

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Present Simple 

Present Simple

Je gebruikt de Present Simple bij feiten, gewoontes of dingen die regelmatig gebeuren!

Present Simple

Woorden die vaak voorkomen bij het gebruik van de Present Simple:

• always
• never
• sometimes
• often
• frequently
• every (day, week, month, year)
• usually
• rarely

Present Simple

Hoe schrijf je het?

Bij I / you / we / they = het werkwoord (dat vaak tussen haakjes staat)

Bij he / she / it = het werkwoord + S

He ... (read) a comic.

1. read
2. reads

I ... (drink) tea in the morning.

1. drink
2. drinks

It ... (feel) like home.

1. feel
2. feels

She ... (call) her uncle.

1. call
2. calls

We always ... (cycle) to school.

1. cycle
2. cycles

Uitzonderingen Present Simple

Als een werkwoord eindigt op een medeklinker + y, dan krijgt het werkwoord -ies bij he / she / it.

  

Study – studies

Play - plays

Uitzonderingen Present Simple

Als een werkwoord eindigt op een ‘s-klank’, dan krijgt het werkwoord –es erachter bij he / she / it.

Watch – watches

Dress - dresses

She ... (buy) her shirts online.

1. buy
2. buys
3. buies

He ... (try) to be relaxed.

1. try
2. trys
3. tries

He ... (watch) soccer every day.

1. watch
2. watches
3. watchs

She always ... (dress) herself in pink.

1. dress
2. dresss
3. dresses

Practice

She ... (eat) noodles every Monday.

Wichai ... (play) computer every day.

They ... (speak) English well.

He ... (watch) television every morning.

I ... (get) up late.

We ... (draw) pictures every week.

The boys ... (swim) in the pool.

My father ... (drive) a new car.