Week 2, 3e klas, (résolutions, pont chap 4, galette des rois)

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Bonjour et bienvenue 

Aujourd'hui  nous sommes 

...jour, date, mois

semaine 2

cours 1

Dinsdag vervalt les....1 les: presentaties, quickscan + reflectie, partie G/H

2e les: orientatietoets goformative + reflectie

Départ

1. Période 3
   - Planning + studiewijzer
2. Début du cours
   -résolutions
3. Au Travail
   -Le pont Chap 4
   - Galette des rois
4. Fin du cours
   
   

(05m)

 (10m)

(05m)

RÉFLECTION + RÉSOLUTIONS

TRADITIONS

(40m)

Planning

- Quel niveau

- Quel test

- Quelle activité

😒🙁😐🙂😃

Comment allait (ging) le test de TEA 2?

😒🙁😐🙂😃

Cette année, je veux essayer (proberen) ces deux choses :

Cette année, je ne veux pas/plus (niet) faire :

Cette année, je veux apprendre (leren) ces deux choses :

Cette année, les trois mots (woorden) les plus importants sont:

4. AU TRAVAIL: 30 min

• Grandes Lignes   
  - Chapitre 4:  Le Pont
  - Chapitre 1 + Chap 1/2
  (exercices 1 tm 12)
• Eigen woordenlijst in je studiewijzer maken van Chapitre 1, 2

- Quickscan lezen

- Leesstrategiën (zie TEAMS)

Planning presentaties

Devoirs

Faire Chap 4 le Pont (1 tm 12)

Faire Woordenlijst Chap 2

https://create.kahoot.it/share/duplicate-of-les-trois-rois-6-janvier/0735b0a8-2cce-4035-8102-ac3711f390e3

00:17

Wat is een galette?

1. quiche
2. taart
3. bakker
4. feest

00:24

Wie gaat er onder de tafel om de stukjes te verdelen?

1. de vader
2. de opa
3. het kind
4. de visite

00:41

Wat gebeurt er als la fève in jouw stukje taart zit?

1. Je bent de superheld
2. Dan moet je je stuk taart teruggeven
3. Je bent de koning/koningin
4. Je bent een sneeuwpop

01:05

Wanneer wordt de galette gegeten?

1. Kerst 25 december
2. Oud jaar 30 december
3. Drie koningen 6 januari
4. Pasen 17 april

01:16

Uit welk geloof komt het feest oorspronkelijk?

1. Katholieke geloof
2. Romeinse geloof
3. Boeddhisme
4. Protestantse geloof

01:35

Wat gebeurde volgens oude traditie bij de Romeinen, als je het boontje vond?

1. Hij/zij was de echte koning/koningin
2. Hij/zij werd geëxecuteerd (gedood)
3. Hij/zij mocht gaan trouwen
4. Hij/zij kreeg cadeaus