3/2 Lezen en schrijven 3B


Voorstellen

  • Ik ben .................................
  • Ik kom uit .........................
  • Ik woon in ........................

1 / 14
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 14 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson


Voorstellen

  • Ik ben .................................
  • Ik kom uit .........................
  • Ik woon in ........................

Slide 1 - Slide

NOS Journaal in makkelijke taal 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

persoonlijke voornaamwoorden

Slide 4 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Ik geef het boek aan jou.
Jij praat tegen mij.
Hij ziet hem.
Zij ziet haar.
Wij begrijpen hen.
Jullie begrijpen ons.
Zij lopen met hen.
Zij geven hun een cadeau.

Slide 5 - Slide

Kies uit: je/jij/ik/mij/hij/hem/zij/haar/wij/ons/zij/ze/hen/hun
  1. Wij zien (hen/hun) straks op het schoolplein.
  2. Vind je/jij zij/haar ook aardig?
  3. Geef dat boek aan ik/mij terug! 
  4. Amira is verliefd op hij/hem.
  5. Ze vertrouwen wij/ons niet meer.
  6. Vertelt de docent het goede nieuws aan hen/hun?
  7. Ze heeft het probleem aan ik/mij verteld.
  8. Zaid vindt zij/haar een leuke meid.

Slide 6 - Slide

Cambiumned.nl of Zebra 


  • Ga naar Cambiumned.nl

Slide 7 - Slide

moeilijke woorden
rolden->rollen
voldoendes/onvoldoedes
aanwaaien=aankomen, bij iemand binnenkomen 
schitteren=stralen, licht geven
geroddeld-> roddelen
pruik=haar dat niet echt is
gebaart->gebaren=praten met handen
verbergt->verbergen=iets verstoppen, zodat niemand het ziet
twijfelt-> twijfelen=niet weten wat te kiezen (to hesitate)

Slide 8 - Slide

Tekst orienterend lezen
Voordat je een tekst helemaal gaat lezen, ga je de tekst eerst oriënterend lezen. Dat betekent dat je de volgende dingen leest:
  • titel
  • tussenkopjes
  • bron (= waar de tekst uit komt, staat vaak onderaan de tekst, bv. een krant)
  • Je kijkt ook naar de afbeeldingen (plaatjes) als die er zijn

Slide 9 - Slide

Signaalwoorden
  • In de tekst zijn de signaalwoorden onderstreept.
  • Een signaalwoord betekent: 'Let op!'
  • Een signaalwoord kan een voorbeeld noemen: bijvoorbeeld/zoals/bv.
  • Een signaalwoord kan een tegenstelling noemen: maar, toch
  • Een signaalwoord kan meerdere dingen noemen/opsommen: en, ook, daarnaast, allereerst, ten tweede

Slide 10 - Slide

Vragen beantwoorden bij de tekst
  • op weg naar B1/B2: alle vragen maken
  • nog geen A2 (Maksym, Ismail, Matvii, Mohamed A. ): vraag 1 t/m 4
  • Antwoordenblad inleveren 

Slide 11 - Slide

Extra uitdagende opdracht
Lees de volgende tekst.
Maak zelf vragen bij de tekst. Schrijf ook het antwoord achter de vraag.
Succes!

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Dagopening /nieuws van de dag
  • straks NOS Journaal in Makkelijke Taal kijken 

Slide 14 - Slide