Kapitel 5 8-1-2021

Kapitel 5    "Kommunikation"
1 / 10
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Kapitel 5    "Kommunikation"

Slide 1 - Slide

Der Unterrichtsplan

- Rückblick
- Personalpronomen und Posessivpronomen
( persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord) 
- Aufgabe 36 bis einschließlich 37 machen.

 


Slide 2 - Slide

Lernziele


- ihr könnt erklären was der Unterschied zwischen ein Personalpronomen und ein Posessivpronomen ist. 

- ihr könnt die Personal und Posessivpronomen richtig anwenden. 

Slide 3 - Slide

Wat is een persoonlijk voornaamwoord? 

Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken.
Bijvoorbeeld: ik = ich, jij = du etc. 

Wat is een bezittelijk voornaamwoord? 
Het bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan.
Bijvoorbeeld: mijn = mein Auto,  zijn= sein  Buch

Slide 4 - Slide

Hoe kun je het verschil zien tussen een persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord? 

Bij een bezittelijk voornaamwoord hoort altijd een zelfstandig naamwoord. Dat staat achter het bezittelijk voornaamwoord. 

- Das sind unsere Bücher.  unsere = bezittelijk voornaamwoord  Bücher = zelfstandig naamwoord
- Sind wir in der Schule?   wir = persoonlijk voornaamwoord. 


Slide 5 - Slide

Het Persoonlijk voornaamwoord in de 1e en 4e naamval

1e   ik = ich           jij = du                 hij=er                      zij = sie  
   
4e  mij= mich      jou =dich         hem = ihn              haar = sie


1e    wij = wir             jullie = ihr              zij = sie        u = Sie

4e   ons = uns           jullie = euch         hen = sie      u = Sie

Let op: check in welke naamval het zinsdeel staat om het juiste persoonlijk voornaamwoord in te kunnen vullen. 

Slide 6 - Slide

Is dit een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord? 

Das ist unsere Tante. 
Ich habe ihn noch nie hier gesehen. 
Habt ihr die Tasche in der Schule vergessen?
Das sind ihre Taschen.
Ich habe Ihr Kind hier gesehen, Frau Wagner. 
Hast du die Blumen für mich gekauft? 

Slide 7 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord

mijn= mein-     jouw = dein-     zijn = sein-          haar= ihr-

onze = unser-    jullie = euer-/eur-     hun = ihr-     uw = Ihr-

Let op: de uitgang van het bezittelijk voornaamwoord is afhankelijk van de naamval waarin het zinsdeel staat. 

De bezittelijke voornaamwoorden krijgen dezelfde uitgangen als het lidwoord "ein".  Gebruik dus het schema van de  "ein-groep". 

Slide 8 - Slide

Aufgabe 37.  Gebruik hierbij Gram. E blz. 105 TB

Erklärung der Aufgabe.
Die ersten 3 Sätze machen wir zusammen. 

Slide 9 - Slide



                            
                             Hausaufgaben: Aufg. 35 bis einschl. 37                                  machen

Slide 10 - Slide