LES 5 - Uitgaven

LES 5 - Uitgeven en budgetteren
1 / 16
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

LES 5 - Uitgeven en budgetteren

Slide 1 - Slide

Welke factor hoort niet bij inkomsten verschillen.
A
Opleidingsniveau
B
Werkervaring
C
Leeftijd van je ouders
D
Werktijd

Slide 2 - Quiz

Sleep de woorden naar de juiste plek in de tekst en controleer je antwoord.
Drie redenen voor inkomensverschillen zijn:
Inkomensverschillen worden kleiner als:
Niet iedereen verdient evenveel; er zijn _______ 
- de hoogte van je _______
- je _______ met het werk.
- de mate van _______.
- mensen met een hoog inkomen meer _______ betalen.
- mensen met een laag inkomen een extra _______ krijgen.
Verantwoordelijkheid
Inkomensverschillen
Opleiding
Belasting
Uitkering
Ervaring

Slide 3 - Drag question

Leerdoelen
Aan het eind van deze opdracht kun je: 

  • het verschil tussen goederen en diensten uitleggen aan de hand van een voorbeeld.
  • duidelijk maken dat je uitgaven onder kunt verdelen in dagelijkse uitgaven, vaste uitgaven en incidentele uitgaven door voor elk een voorbeeld te geven.
  • voorbeelden geven van noodzakelijke producten en luxe producten en zo het verschil tussen de twee duidelijk maken.
  • noodzakelijke en luxe producten herkennen.

Slide 4 - Slide

Herhaling
Goederen

Tastbare producten waarmee je in je behoefte kunt voorzien.
Tastbaar =  alles wat je vast kunt pakken/aan kunt raken

Slide 5 - Slide

Goederen kun je onderverdelen:

vrije goederen: goederen waarvoor je geen prijs betaalt.
Dit zijn goederen waarvoor geen productiefactoren ingezet hoeven te worden. Voorbeelden: lucht en zonlicht.

schaarse goederen: goederen waarvoor een prijs wordt betaald.
Dit zijn goederen waarvoor productiefactoren ingezet worden om ze te verkrijgen.
Voorbeelden: kraanwater, kleding, etc., etc.

Slide 6 - Slide

Diensten
Activiteiten waarmee je in iemands behoeften voorziet, zoals bediening in een restaurant of het knippen van iemands haar.

Let op: geen "vriendendienst"

Slide 7 - Slide

Wat is het verschil tussen rijtje 1 en 2?
1 kapper 1 lippenstift
2 busrit 2 brood
3 doktersbezoek 3 agenda
4 vakantie 4 mobiele telefoon

Slide 8 - Mind map

Slide 9 - Video

Dagelijkse uitgaven
Uitgaven die bijna dagelijks voorkomen,
deze uitgaven worden ook wel huishoudelijke uitgaven genoemd,
voor deze uitgaven hoef je niet te sparen,
bijvoorbeeld boodschappen doen.

Slide 10 - Slide

Vaste uitgaven
Uitgaven die regelmatig voorkomen,
bijvoorbeeld een abonnement op Netflix.

Slide 11 - Slide

Incidentele uitgaven
Dit zijn onverwachte uitgaven.
Voor deze uitgaven moet vaak gespaard worden,
bijvoorbeeld een reparatie aan de auto

Slide 12 - Slide

In welke kolom gaat het om vaste uitgaven?

kolom 1          kolom 2                             kolom 3
brood             huur woning                   nieuwe schoenen
kaas                gas en elektra                reparatie wasmachine
melk               abonnement Netflix    nieuwe computer
rijst                  contributie voetbal       reparatie fiets
A
Kolom 1
B
Kolom 2
C
Kolom 3

Slide 13 - Quiz

In welke kolom gaat het om incidentele uitgaven?

kolom 1          kolom 2                             kolom 3
brood             huur woning                   nieuwe schoenen
kaas                gas en elektra                reparatie wasmachine
melk               abonnement Netflix    nieuwe computer
rijst                  contributie voetbal       reparatie fiets
A
Kolom 1
B
Kolom 2
C
Kolom 3

Slide 14 - Quiz

In welke kolom gaat het om dagelijkse uitgaven?

kolom 1          kolom 2                             kolom 3
brood             huur woning                   nieuwe schoenen
kaas                gas en elektra                reparatie wasmachine
melk               abonnement Netflix    nieuwe computer
rijst                  contributie voetbal       reparatie fiets
A
Kolom 1
B
Kolom 2
C
Kolom 3

Slide 15 - Quiz

0

Slide 16 - Video