Les 48 - Overzicht van alle begrippen

Hoofdstuk 1
Genre, hoofdpersoon, bijpersoon en personages (kenmerken, uiterlijk, karaktereigenschappen en relatie ten opzichte van hoofdpersoon)
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 1
Genre, hoofdpersoon, bijpersoon en personages (kenmerken, uiterlijk, karaktereigenschappen en relatie ten opzichte van hoofdpersoon)

Slide 1 - Slide

Genres
= een groep boeken die bij elkaar horen doordat ze overeenkomsten vertonen 

Bij jouw boek:
- Kijk welke genre bij jouw boek past
- Leg uit waarom je dat vindt

(Leg uit aan de hand van passages/gebeurtenissen uit het boek)

Slide 2 - Slide

Hoofdpersoon en bijfiguren
  • Een hoofdpersoon heeft vaak een probleem/opdracht/doel in het boek

  • Van de hoofdpersoon lees je vaak ook zijn/haar gevoelens, gedachtes etc.

  • Bijfiguren kunnen bijvoorbeeld een helper zijn, iemand die hoofdpersoon bijstaat bij het oplossen van het probleem. Maar bijfiguren kunnen ook een tegenstander zijn. 

Slide 3 - Slide

Personage - hoofdpersoon
  • je weet wat hij denkt en voelt;
  • je weet wat zijn karaktereigenschappen zijn;
  • hij maakt een karakterontwikkeling door.
    - round characters!


Slide 4 - Slide

Personage - Bijfiguren

  • Bijfiguren zijn minder belangrijk dan de hoofdpersoon.
  • Over bijfiguren kom je minder te weten.
  • Bijfiguren leer je minder goed kennen dan een hoofpersoon.

Slide 5 - Slide

Personages 
- Kenmerken 
- Uiterlijk
- Karaktereigenschappen
- Relatie (t.o.v. de hoofdpersoon) 

Slide 6 - Slide

Hoofdstuk 2
Tijd, ruimte, sfeer, spanning, thema en moraal

Slide 7 - Slide

Tijd en ruimte            sfeer
Voorbeeld 1: 
- Verhaal speelt zich af in 2022 en vindt plaats in Nederland. Veelvoorkomende ruimtes zijn een 'normaal' huis, school en het winkelcentrum. Het boek speelt zich af in de zomer. 

Voorbeeld 2: 
- Verhaal speelt zich af in 1939. Het verhaal vindt plaats in Europa. Het is oorlog en vaak donker en koud. Een voorkomend persoon is Anne Frank. 

Slide 8 - Slide

In je fictiedossier....
(1). Omschrijf de tijd in jouw boek
Vroeger, heden, toekomst
Waaruit blijkt dat?

(2). Omschrijf de ruimte in jouw boek
School, thuis, werkplek, bioscoop, Nederland
Waaruit blijkt dat?

(3). Omschrijf de sfeer in jouw boek
Waaruit blijk dat?

Slide 9 - Slide

Spanning
= zorgt ervoor dat je een verhaal wilt lezen/afmaken. 

Techniek 1: gebeurtenissen in een verhaal 
- De hoofdpersoon bevindt zich in een bedreigende situatie en gevaarlijke omgeving
- Het verhaal krijgt een onverwachte wending
- Er is een cliffhanger: een onderbreking van het verhaal op een spannend moment

Slide 10 - Slide

Spanning
 Techniek 2: opbouw van het verhaal
- Het bevat open plekken. Je krijgt veel vraagtekens bij het verhaal en wilt daarom verder lezen om het antwoord te achterhalen. 
- De schrijver wekt bepaalde vermoedens op. Je moet verder lezen om te beslissen of deze vermoedens kloppen. 
- Uitstel: De ontknoping van het verhaal laat op zich wachten
- Informatiesprong: de lezer weet iets wat de hoofdpersoon nog niet weet

Slide 11 - Slide

In je fictiedossier....
(1). Omschrijf de spanning in jouw boek
Welke manier van spanning opbouwen zie je terug in het boek?

Slide 12 - Slide

Thema
Het hoofdonderwerp van het verhaal noem je het thema. Het thema moet het verhaal samenvatten:
  • familie
  • liefde
  • eenzaamheid
  • opgroeien
  • dood
  • identiteit ontdekken

Slide 13 - Slide

Moraal
In een verhaal kun je soms ook een wijze les ontdekken, een moraal. De schrijver wil dan met het verhaal iets zeggen over wat goed of fout is en hoe mensen zouden moeten leven.

 
Een voorbeeld van een moraal is: problemen bespreken is beter dan erover zwijgen.

Slide 14 - Slide

Hoofdstuk 3
Waargebeurd, realistisch, verhaalopbouw

Slide 15 - Slide

Fictie en non-fictie
Waargebeurd verhaal = verhaal dat daadwerkelijk is gebeurd (bijvoorbeeld het boek van Nouri)

Realistisch verhaal = verhaal dat lijkt op iets wat ook in het echt is gebeurd maar met eigen toevoegingen 

Slide 16 - Slide

Opbouwschema

Slide 17 - Slide

Hoofdstuk 4
- Verhaalbegin, verhaaleinde, tijden, vertelperspectief, verteltijd 

Slide 18 - Slide

Verhaalbegin
1. Inleidend begin
- Het boek begint bij het 'begin': vertelt wat over de personages en de situatie waarin ze zitten

2. Midden in gebeurtenis(sen)
- Valt met de deur in huis: er is geen inleiding en pas na een tijdje weet je wie de personages zijn en wat er exact is gebeurd

3. Proloog
- Een apart hoofdstuk voordat het eerste hoofdstuk begint. Vertelt vaak iets over de afloop voor extra spanning. 

Slide 19 - Slide

Verhaaleinde
1. Gesloten einde
- Alle vragen die het boek had opgeroepen zijn beantwoord (duidelijk einde)

2. Open einde
- Afloop wordt niet verteld en een paar vragen zijn niet beantwoord (geen duidelijk einde)

3. Epiloog
- Hoofdstuk na het laatste hoofdstuk: sluit vaak aan bij proloog en is vaak een aantal jaar later

Slide 20 - Slide

Tijden
1. Chronologische volgorde 

Het verhaal wordt verteld in de volgorde waarin ze gebeurd zijn. 
- Terugverwijzing

Een personage verwijst (kort) naar iets wat eerder gebeurde. 

- Vooruitwijzing

Een mededeling over iets wat later gaat gebeuren (gedachte van een persoon)
2. Niet-chronologische volgorde

Het verhaal wordt verteld in een andere volgorde dan waarin ze gebeurd zijn
Flashbacks

Verhaal wordt onderbroken en gaat terug naar het 'verleden'. Dit is een langer stuk dan slechts een terugverwijzing!

Slide 21 - Slide

Vertelperspectief
  • Ik-vertelperspectief 
Je beleeft de gebeurtenissen vanuit de hoofpersoon. Je leest letterlijk: 'ik'. 
  • Hij/zij vertelperspectief 
Je beleeft de gebeurtenissen vanuit de hoofdpersoon, maar er wordt in de 'hij' of 'zij' vorm gesproken.
  • Alwetende verteller 
Weet alles van alle personages. Geeft soms ook commentaar op het verhaal. 
  • Wisselend (meervoudig) perspectief 
Verschillende personages wisselen elkaar af. Vertelperspectief kan dan ook wisselen. 

Slide 22 - Slide

Verteltijd en vertelde tijd 
Vertelde tijd = de tijd die in een verhaal voorbij gaat. 
- Dag benoemen, aantal jaar benoemen, tijd benoemen. 
- Verschilt per boek (soms jaren, soms dagen)

Verteltijd = de tijd die nodig is om het verhaal te lezen
- Uitdrukken in bladzijdes of aantal woorden

Slide 23 - Slide

Begrippen hoofdstuk 5
- Leeservaring
- Beoordelingswoorden
- Argumenten
- Recensie (minimaal 15 regels)


Slide 24 - Slide

Leeservaring
Beantwoord de volgende vragen: 

1. Wat vond je het meest boeiende aspect van het boek?
2. Welke personages vond je het meest interessant of boeiend? Waarom?
3. un je een scene uit het boek beschrijven die je echt is bijgebleven? Waarom heeft deze scene zo'n indruk op je gemaakt?
4. Hoe voelde je je tijdens het lezen van het boek? Waren er momenten waarop je je echt betrokken voelde bij het verhaal?
5. Hoe vond je de schrijfstijl van de auteur? Was het gemakkelijk te volgen, of vond je het moeilijk om in het verhaal te komen?

Slide 25 - Slide

Beoordelingswoorden en argumenten
Beoordelingswoorden: Bij het schrijven van een recensie van een leesboek kun je verschillende beoordelingswoorden gebruiken om je mening over het boek uit te drukken. Hier zijn enkele voorbeelden van beoordelingswoorden die je kunt gebruiken: 
Boeiend - Meeslepend - Ontroerend - Spannend - Ontroerend - Origineel - Prikkelend Intrigerend - Verfrissend - Levendig - Aangrijpend - Ontwapenend  - Meeslepend Verbeeldingsrijk - Inspirerend - Ontroerend - Grappig - Ontluisterend - Ontroerend - Verrijkend

Argument: je uitleg/reden die je geeft zodra je je mening geeft.
Let op: je moet je mening altijd beargumenteren!
'Ik kan me goed herkennen in personage X, omdat zij ook een 14 jarige meisje op de middelbare school is.' 

Slide 26 - Slide

Recensie
- Een recensie is een (kritische) bespreking van een boek. 

- Je kan door middel van het schrijven van een recensie, waarin je eigen mening en de inhoud van het verhaal aan bod komen, aantonen dat je het boek hebt gelezen en begrepen.

Slide 27 - Slide

Belangrijk!
- Fictiedossier heeft een vaste opbouw (zie je boekje). Niet hiervan afwijken!

- Lettertype 12 

- Minimaal half A4 per hoofdstuk (niet minder, witregels tellen niet)

- Deadline is a.s. zondag 23;59

- ChatGPT o.i.d. = 1.1 + melden bij teamleider

Slide 28 - Slide