H3 -K5 Paragraf E: Grammatik

V3 - Woche 21 - Stunde 2
1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 3-5

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

V3 - Woche 21 - Stunde 2

Slide 1 - Slide

Planung 

Weißt du noch? - schwache Verben o.t.t. & v.v.t.

Grammatik: Sterke werkwoorden met 
'a' en 'e' in de stam + Aufgabe 19 - 28
    Ziele

    Je kunt zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd en verleden tijd gebruiken.

    Je kunt sterke werkwoorden met een 'a' en 'e' in de stam in de tegenwoordige tijd gebruiken. 

    Slide 2 - Slide

    Weißt du es noch? - schwache Verben
    Vul de juiste vorm van het zwakke werkwoord in de o.t.t. OF v.v.t. in je schrift in. Gebruik eventueel het overzicht op S. 147

    1. Unsere Nachbarn (kaufen) …............. vor einigen Jahren ein Haus in Italien.  Dieses Jahr sind sie
         wieder nach Ungarn (reisen) ...................
    2.  Warum (reden) .........… ihr immer soviel in der Klasse? Ich habe noch nie so viel ................ (reden).
    3 . Es (regnen) .........… jetzt schon den ganzen Tag. Voriges Jahr hat es im Sommer nicht so 
         viel (regnen) …...............
    4. Ich (gratulieren) ................ ihr morgen natürlich zum Geburtstag. Wann hast du ihr 
        (gratulieren) ...................?


    Slide 3 - Slide

    Was sind starken Verben?
    - krijgen een klankverandering in de verleden tijd
    - het voltooid deelwoord eindigt op -en 
    - sterk in het Nederlands, dan meestal ook in het Duits
       (lopen - liep - gelopen)
       (laufen - lief - gelaufen) 

    Slide 4 - Slide

    Sterke werkwoorden met een 'a' in de stam
    Sterke werkwoorden met een a in de stam krijgen een a/ä-wissel bij: 
    -->  du vorm
    --> er/sie/es vorm


    fahren
    ich fahre
    du fährst
    er/sie/es fährt
    wir fahren
    ihr fahrt
    sie/Sie fahren
    laufen
    ich laufe
    du läufst
    er/sie/es läuft
     wir laufen
     ihr lauft
    sie/Sie laufen

    Slide 5 - Slide

    Uitzondering - halten
    ich 
    du 
    er/sie/es
    wir 
    ihr 
    sie/Sie 
    halte
    hältst
    hält

    halten
    haltet
    halten

    Slide 6 - Slide

    Sterke werkwoorden met een 'e' in de stam
    Sterke werkwoorden met een e in de stam krijgen een e/ie-wissel bij:
    1. du vorm
    2. er/sie/es vorm

    Lange 'e' wordt-ie
    Korte 'e' wordt-i
    lesen
    ich lese
    du liest
    er/sie/es liest
    wir lesen
    ihr lest
    sie/Sie lesen
    essen
    ich esse
    du isst
    er/sie/es isst
    wir essen
    ihr esst
    sie/Sie essen

    Slide 7 - Slide

    i of ie? 
    Lange e wordt-ie
    Korte e wordt-i
    lesen
    ich lese
    du liest
    er/sie/es liest
    wir lesen
    ihr lest
    sie/Sie lesen
    essen
    ich esse
    du isst
    er/sie/es isst
    wir essen
    ihr esst
    sie/Sie essen
    sehen --> i of ie?
    sprechen --> i of ie?

    Slide 8 - Slide

    Uitzondering 1 - lange e wordt korte i
    1.  geben  - du gibt - er gibt

    2. nehmen - du nimmst - er nimmt
       --> bij du, er/sie/es wordt de h vervangen door een m

    3. treten - de trittst - er tritt  
          --> let op - geen extra e

    Slide 9 - Slide

    Uitzondering 2 - geen e/i(e)-Wechsel
    ---> de werkwoorden gehen, stehen en bewegen zijn sterk, maar krijgen in de tegenwoordige tijd geen e/i(e)-wechsel

    du gehst, er geht
    du stehst, er steht
    du bewegst, er bewegt 

    Slide 10 - Slide

    Slide 11 - Slide

    Sterk of zwak?

    machen - machte - gemacht
    A
    sterk
    B
    zwak

    Slide 12 - Quiz

    Sterk of zwak?

    schwimmen - schwamm - geschwommen
    A
    sterk
    B
    zwak

    Slide 13 - Quiz

    1. Bij welke persoonlijke voornaamwoorden vindt de e/i(e)-Wechsel en a/ä-Wechsel plaats

    (Hilfsmittel: S.148)
    A
    ich + du
    B
    er/sie/es + ihr
    C
    du + er/sie/es
    D
    ihr + du

    Slide 14 - Quiz

    2. Du (sprechen)..................immer so leise.

    (Hilfsmittel: S.148)
    A
    sprichst
    B
    spricht
    C
    sprecht
    D
    spriechst

    Slide 15 - Quiz

    3. Wo (treffen)....................ihr euch?

    (Hilfsmittel: S.148)
    A
    treffen
    B
    trifft
    C
    trefft
    D
    triest

    Slide 16 - Quiz

    4. Hij rijdt (fahren)

    (Hilfsmittel: S.148)
    A
    er fahrt
    B
    er fährt
    C
    er fahre
    D
    er fähre

    Slide 17 - Quiz

    5. (essen) Was _________ du am liebsten?

    (Hilfsmittel: S.148)
    A
    iesst
    B
    ist
    C
    esst
    D
    isst

    Slide 18 - Quiz

    6. Du _________ mich nicht.

    (Hilfsmittel: S.148)
    A
    sehst
    B
    siehst
    C
    sihts
    D
    sieht

    Slide 19 - Quiz

    7. (geben) Die Lehrerin ________ dem Mächen eine Apfel.

    (Hilfsmittel: S.148)
    A
    giebt
    B
    gibt
    C
    gibst
    D
    gebt

    Slide 20 - Quiz

    8. (helfen) Er ___________ dir.

    (Hilfsmittel: S.148)
    A
    hielft
    B
    helfst
    C
    hilft
    D
    hielft

    Slide 21 - Quiz

    Grammatik: sterke werkwoorden met 'a' en 'e'
    Selbstständig:
    • Machen: K5 Paragraf E Grammatik Aufgabe 19, 21, 22, 23, 25, 26, 27, 28 (S.66) 
    • Hilfsmittel: tabellen 
    • Zeit: 1,5 Unterrichtsstunden

    Fertig = weektaak leren
    • K5 Lernliste H D-N
    • Toets V3duA5 Wortschatz K5 (Zukunft)

    Slide 22 - Slide

    nächste Stunde
    Weißt du es noch?

    Grammatik: Sterke werkwoorden met 'e' en 'a' (o.t.t.) 

    Slide 23 - Slide