1B3 - 20 maart 2023 - tweede 15 woorden herhalen en woordenspel (uitbeelden) enorm tm het kind

DISK woordenschat
Thema kennismaken


1 / 16
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 16 slides, with text slides.

Items in this lesson

DISK woordenschat
Thema kennismaken


Slide 1 - Slide

enorm
  • heel erg
  • zin: Het feest was zo gezellig. We hebben enorm gelachen.
  • heel groot
  • zin: Hij heeft een enorm huis met wel twintig kamers. 

Slide 2 - Slide

de gang
  • plaats tussen lokalen
  • de gang - de gangen
  • zin: De leerlingen lopen op de gang.

Slide 3 - Slide

geboren
  • de baby is uit zijn moeder gekomen
  • zin: Waar ben jij geboren? In Den Helder, in het ziekenhuis. 

Slide 4 - Slide

gewoon
  • normaal
  • zin: Schoenen uitdoen in huis is voor veel mensen heel gewoon

Slide 5 - Slide

groot
  • groot <---> klein
  • zin: Australië is een groot land en Nederland is een klein land. 

Slide 6 - Slide

hebben
  • ik heb een fiets = de fiets is van mij
  • werkwoord
  • ik heb - jij hebt - hij heeft
  • wij hebben - jullie hebben
  • zij hebben
  • zin: Waar hebben jullie het over?
  • zin: Ik wil die jas graag hebben. 

Slide 7 - Slide

heten
  • mijn vriendin heet Janneke = de naam van mijn vriendin is Janneke
  • werkwoord
  • ik heet - wij heten
  • zin: Hoe heet jij?
  • zin: Onze klas heet 2 F. 

Slide 8 - Slide

de hobby
  • wat je in je vrije tijd doet. Bijvoorbeeld sporten of muziek luisteren
  • de hobby -  de hobby's
  • zin: Wat is jouw hobby? Ik zing graag! 

Slide 9 - Slide

het huiswerk
  • werk dat je thuis voor school moet doen
  • zin: Je moet de nieuwe woorden van deze week leren, dat is het huiswerk

Slide 10 - Slide

het jaar
  • twaalf maanden, van 1 januari tot en met 31 december
  • het jaar - de jaren
  • zin: Het meisje is 16 jaar.
  • zin: Welk jaar is het?  

Slide 11 - Slide

de kantine
  • plaats, bijvoorbeeld op een school waar je kunt eten en drinken
  • de kantine -  de kantines
  • zin: In de kantine kun je thee drinken en even pauze houden. 

Slide 12 - Slide

kijken
  • kijken naar = je wilt het goed zien
  • werkwoord
  • ik kijk - wij kijken
  • zin: Hij kijkt altijd naar voetballen op de televisie. 

Slide 13 - Slide

het kind
  • klein mens, van 0 tot ongeveer 14 jaar
  • het kind -  de kinderen
  • het kind <---> de volwassene
  • zin: De kinderen spelen buiten. 

Slide 14 - Slide

Het spel
- Twee teams
- 40 seconden per team
- Pak een briefje, beeld het woord uit. Indien geraden, mag de volgende uit jouw team.
Tijd om? Dan mag het andere team 40 sec uitbeelden.

Slide 15 - Slide

40 seconds
timer
0:40

Slide 16 - Slide