This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 20 min
Items in this lesson
H5 Rondkomen
Paragraaf 2 Vast of incidenteel
Slide 1 - Slide
Wat gaan we komende weken doen?
Paragraaf 1: Inkomsten en uitgaven
Paragraaf 2: Vast of incidenteel
Paragraaf 3: Geen tekorten meer
Paragraaf 4: Budgetteren
Paragraaf 5: Lenen
Slide 2 - Slide
Vandaag
- Leerdoelen
- Terugblik vorige les
- Voorkennis
- Uitleg
- Opdrachten maken
- Terugkoppeling
Leerdoelen: deze les leer je over vaste en incidentele uitgaven.
Slide 3 - Slide
Terugblik vorige les.
Slide 4 - Slide
Goed omgaan met geld begint met het bepalen van je 1. .....
Dat betekent dat je eerst moet betalen voor de belangrijkste dingen, zoals spullen die je elke dag nodig hebt, zoals eten en schoonmaakspullen, deze worden ook wel 2. .... genoemd.
Dingen die je 1 keer kan gebruiken noem je 3. ....
Ook moet je geld sparen voor spullen die langer meegaan, zoals meubels of huishoudelijke apparaten. Dat noemen we 4. .....
Als er daarna nog geld over is, kun je dat uitgeven aan 5. ..... zoals een hobby, uitje of nieuwe kleding. Maar zorg er wel voor dat je genoeg geld overhoudt voor de belangrijke dingen, want die gaan voor!
Vul in de tekst in!
- Huishoudelijke uitgaven
- Prioriteiten stellen
- Verbruiksgoederen
- Persoonlijke uitgaven
- Duurzame gebruiksgoederen.
Gatentekst
Slide 5 - Drag question
Wat zijn vaste kosten in jouw gezin?
Slide 6 - Mind map
Vaste lasten
Vaste lasten zijn uitgaven die regelmatig terugkomen, bijvoorbeeld per maand, per kwartaal of per jaar.
Incidentele uitgaven zijn grotere uitgaven die onregelmatig voorkomen voor aankopen of tegenvallers.
Bijvoorbeeld: een nieuwe wasmachine, reparatie van je auto, vakantie, cadeau voor een verjaardag.
Slide 8 - Slide
Automatische incasso
Als je toestemming geeft om regelmatig bedragen van je bankrekening af te schijven.
Dit is voornamelijk voor de vaste lasten!
Slide 9 - Slide
Geld opzijleggen
Als je weet dat je volgend jaar zomer naar Disneyland wil gaan, dat kost
€ 800, dan kun je gaan uitrekenen hoeveel je per maand moet sparen.
€ 800 : 12 maanden = € 67 per maand in je spaarpot doen.
Formule
bedrag : aantal maanden = spaarbedrag per maand.
Slide 10 - Slide
Nog vragen over de lesstof?
Slide 11 - Slide
Gatentekst
1. ..... zijn kosten die je regelmatig moet betalen, bijvoorbeeld per maand. Voorbeelden hiervan zijn de huur, hypotheek, zorgverzekering, gas en licht.
2. .... zijn kosten die af en toe voorkomen, zoals een cadeau voor een verjaardag of een reparatie aan de auto. Voor deze uitgaven moet je geld sparen. Je kan er voor kiezen om vaste lasten automatisch te betalen.
Dit noemen we een 3. .... en betekent dat je betalingen automatisch laat afschrijven van je bankrekening. Je moet wel voldoende saldo hebben voor de afschrijvingen. Grote uitgaven voor spullen die lang meegaan noemen we 4. .....