7 Allemaal anders

7 Allemaal anders
1 / 32
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

7 Allemaal anders

Slide 1 - Slide

Les planning
1.7.16 Je kunt aanpassingen bij dieren noemen.
1.7.17 Je kunt aanpassingen bij planten noemen.

Slide 2 - Slide

Les doelen
Waar gaat deze basisstof over?
Aanpassingen
Aanpassingen aan omgeving
Aanpassingen voor voeding
Aanpassingen voor ver

Slide 3 - Slide

Over welk levenskenmerk gaat de zin. De hond hoort zijn baasje roepen.
A
Waarnemen
B
Voeden
C
Voortplanten
D
bewegen

Slide 4 - Quiz

Wat is dit voor soort tekening?

Slide 5 - Open question

Wat is dit voor soort tekening?

Slide 6 - Open question

Hoelang is de lengte van het stengeltje op dag 4? Ieder klein vierkantje is 5 mm en een groot vierkantje is 10 mm.

Slide 7 - Open question

Hoelang is de lengte van het stengeltje op dag 9? Ieder klein vierkantje is 5 mm en een groot vierkantje is 10 mm.

Slide 8 - Open question

voor melk zijn planten nodig, want...

Slide 9 - Open question

voor eieren zijn planten nodig, want...

Slide 10 - Open question

Planten maken zuurstof.

Wordt alle zuurstof gebruikt door mensen en dieren?

Slide 11 - Open question

Welk organisme maakt zijn eigen voedsel?
A
Aardbei
B
Mens
C
Koe
D
Bij

Slide 12 - Quiz

Planten geven ........ af aan de omgeving
A
Zuurstof
B
Koolstofdioxide

Slide 13 - Quiz

Planten gebruiken ...... samen met behulp van zonlicht om aan fotosynthese te doen.
A
Zuurstof
B
Koolstofdioxide
C
H2O
D
CO2

Slide 14 - Quiz

Aanpassing ijsbeer
n afbeelding 1 zie je een ijsbeer. IJsberen leven in het noorden, waar het koud is. Een ijsbeer heeft daarom een dikke vacht. Zijn dikke vacht is een aanpassing aan zijn koude leefomgeving.

IJsberen hebben scherpe klauwen. Daarmee kunnen ze prooidieren vangen. Ook kunnen ze zich goed verdedigen met hun klauwen. De klauwen van een ijsbeer zijn aanpassingen aan zijn manier van leven.

De meeste dieren en planten hebben aanpassingen. Door die aanpassingen kunnen ze zich goed bewegen, voeden of verdedigen.

Slide 15 - Slide

Aanpassing voor waterdieren 

Vissen hebben:
Kieuwen voor ademhaling (zuurstof wordt uit het water gehaald);
Vinnen om te bewegen;
Kop en staart is één geheel, hierdoor is het lijf gestroomlijnd. 



Slide 16 - Slide

Aanpassing vissen (verdieping)

Vissen hebben geen longen maar kieuwen, waarmee ze ademhalen.

Vis neem een hap water, drukt het water naar buiten via de kieuwen
Het zuurstofrijke water komt langs de lamellen

Langs de lamellen zitten haarvaatjes net als bij onze longen









Slide 17 - Slide

Aanpassing voor voeding

Aanpassing miereneter:
Lange dunne tong, hierdoor blijven de mieren goed lakken aan de tong.

Aanpassing eekhoorn:
4 Scherpe tanden, hiermee kan hij noten en zaden stukbijten. 

Aanpassing karper:
Zijn bek is naar beneden gericht, dit komt omdat de karper eten van de bodem eet. 

Slide 18 - Slide

Verdediging bij planten
Aanpassing brandnetel:
Brandharen, als je deze aanraakt gaat de huid branden, jeuken en pijn doen. Hierdoor blijven dieren weg en eten de brandnetel dus niet op.

Bramenstruik:
Groeien bramen, mensen en dieren vinden bramen lekker. Om te voorkomen dat de bramen worden opgegeten, heeft de bramenstruik stekels. Hierdoor zijn de bramen moeilijker te plukken.
 

 

Slide 19 - Slide

Aanpassing landplanten
Planten in een droge omgeving:
Hebben vaak kleine dikke bladeren;
Veel wortels, om voldoende water op te nemen;

Planten in een  natte omgeving:
Heeft grote platte bladeren;
Weinig wortels.

Slide 20 - Slide

Aanpassing landplanten (verdieping)
Vleesetende planten zijn ontstaan, omdat er te weinig stikstof in de grond was.

Stikstof is onderdeel van eiwitten, vliegen bestaan uit eiwitten en eiwitten hebben een stikstof groep. 

Slide 21 - Slide

Vissen zijn gestroomlijnd, hierdoor kunnen ze beter door het water zwemmen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quiz

Wat doen de kieuwen van de vis?

Slide 23 - Open question

Landplanten in een droge omgeving hebben
A
Grote platte bladeren
B
kleine dikke bladeren

Slide 24 - Quiz

Landplanten in een natte omgeving hebben
A
Grote platte bladeren
B
kleine dikke bladeren

Slide 25 - Quiz

Landplanten in een natte omgeving hebben
A
Veel wortels
B
Weinig wortels

Slide 26 - Quiz

Landplanten in een droge omgeving hebben
A
Veel wortels
B
Weinig wortels

Slide 27 - Quiz

Welke twee aanpassingen hebben te maken met het voedsel dat de dieren eten?
A
De haren o de huid van de eekhoorn
B
Lange dunne tong van de miereneter.
C
De lange staart van de miereneter
D
De scherpe tanden van de eekhoorn

Slide 28 - Quiz

Een brandnetel beschermt zichzelf met
A
Brandharen
B
Bladeren
C
Doorns

Slide 29 - Quiz

Een braamstruik beschermt zijn bramen tegen dieren en mensen met
A
Brandharen
B
Bladeren
C
Doorns

Slide 30 - Quiz

Zelfstandig werken
Blz. 50 t/m 59
Heb je een vraag, steek dan je vinger op.
Ben je klaar? Laat je werk zien aan de docent. 
timer
30:00

Slide 31 - Slide

Voorruitblik
De volgende les is de kleine toets. 

Slide 32 - Slide