4.11; over taal: samenstellingen, verwijswoorden

Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Ipad en leesboek op tafel
- log alvast in op Lesson Up


timer
0:30
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Ipad en leesboek op tafel
- log alvast in op Lesson Up


timer
0:30

Slide 1 - Slide

Lezen
timer
10:00

Slide 2 - Slide

2.5: grammatica
korte terugblik
Wat betekenen de volgende woorden:

- debuut
- isoleren
- impliciet
- expliciet

Slide 3 - Slide

Lesdoelen 
- Ik kan samenstellingen maken en begrijpen
- Ik kan de juiste verwijswoorden gebruiken.
§4.11: over taal blz.197

Slide 4 - Slide

Samenstellingen
  • woord dat ontstaat door twee of meer bestaande woorden samen te voegen.
  • Soms moet je een deel verbuigen of letters toevoegen om een goed woord te vormen.                               ervaring + deskundige =     ervaringsdeskundige                                                                                                  wit + brood + week = wittebroodsweken
  • De delen van een samenstelling kun je als losse woorden tegenkomen. Daarin verschilt een samenstelling van een afleiding. De voor- en achtervoegsels waarmee je een afleiding maakt, kun je niet als zelfstandig woord gebruiken                                                                             samenstelling                                                                  afleiding
     schoen + veter = schoenveter                                   vrij + -heid = vrijheid
     kind + kamer = kinderkamer                                       on- + trouw = ontrouw
     schommel + stoel = schommelstoel                      ge- + wennen + -ing = gewenning


Slide 5 - Slide

Maak zo veel mogelijk logische samenstellingen met de volgende woorden: sport, voetbal, poot, tas, veld, water, tafel, shirt, polo.

Slide 6 - Open question

Verwijswoorden
Gebruik je om terug 
of vooruit te wijzen 
naar een woord, 
woordgroep of 
soms een hele zin. 

Slide 7 - Slide

Aan het werk
blok 4, over taal, §4.11, opdracht 35, 36, 37

klaar? woorden oefen op studygo of lezen in je leesboek
niet klaar? dan is dit je huiswerk
in je ebook

Slide 8 - Slide

dit moet ik nog extra oefenen
dit kan ik al
Afsluiting 
- Ik kan samenstellingen maken en begrijpen

- Ik kan de juiste verwijswoorden gebruiken.

Slide 9 - Drag question

Huiswerk
blok 4, over taal, §4.11, opdracht 35, 36, 37

Slide 10 - Slide