2V.U1.Parler ex 17,18,19,20,21,22,23

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

1 h/v  Unité 1

Parler ex. 17,18,19,20,21,22 (23) Appr 6,7,8

Exercice 21 – Comment dire ?   Dictee 

1 On descend où ?  = 

2 Tu peux payer par carte bancaire.  =

3 Le TGV s’arrête au Futuroscope.     =

4 Je dois recharger ma carte Navigo au distributeur.= 

5 Vous pouvez m’aider ? =

6 Il part de quelle voie ?  =

2V.U1. Voyages       Parler                                                    

Parler ex 17,18,19,20,21,22,23

etre dakje                vergeten 

Allé accent             vergeten

Allée l’accord         vergeten 

voltooid deelwoord  fout ge schreven  Aimeé hulpww=avoir. ( tu as aimée’ j’ai aimée)

Hulpww                      vergeten     je..... allé

Verkeerde hulpww 

Verkeerd voltooid deelwoord      fairé

Au Suisse verkeerde voorzetsel 

Landennaam fout geschreven 

Présent ipv pc 

Herhaling van dezelfde zinnen/woorden 

Schrijffout rantré ip. rentré

2V.U1. Voyages       Parler                                                    

https://www.viviennestringa.com/pages/nouvelles-pages/landennamen-streeknamen-met-lidwoord-en-voorzetsels-articles-des-pays-regions-grammatica-frans-leren.html

2V.U1. Voyages       Parler                                                    

À vélo » ou « en vélo » ?

« Tous les matins, certain(e)s se rendent au bureau en vélo, heu… à vélo ! » Tiens, c’est vrai, ça, quelle est la tournure correcte : « aller en vélo ou à vélo » ? Grâce à notre règle, vous saurez enfin quelle préposition utiliser devant les noms de moyens de transport.

Icône réponse question orthographe

Pour savoir quelle préposition, « a » ou « en », convient au nom vélo, il suffit de connaître l’agencement d’un vélocipède. Rien de trop compliqué, rassurez-vous ! Comme il est d’usage d’enfourcher un vélo, tout en gardant le corps à l’air libre, on va utiliser à la préposition « à » : aller à vélo.

D’ailleurs, Yves Montand ne s’y est pas trompé en entonnant « À bicyclette » !

Dans la même logique, on écrira « à moto », « à scooter », mais aussi « à cheval » ou « à skis », puisqu’on se trouve également sur ces véhicules ou montures.

En revanche, on monte dans une voiture (on a le corps à l’intérieur), voilà pourquoi c’est la préposition « en » qui est d’usage dans « en voiture (Simone !) ».

De même : « en bateau », « en avion », « en train », « en téléphérique ».

2V.U1. Voyages       Parler                                                    

Parler ex 17,18,19,20,21,22,23

extra: de maanden van het jaar 

oefenen ex 18: maken, opschrijven, opzeggen, rondje klas

2V.U1. Voyages                                                                                      wk 38

Terugblik:  pc met hulp ww  avoir  + pc met hulp ww  être  (être huis)

1.Regels in het boek onderstrepen  

2.Aantekeneningen opzoeken in het schrift over l'accord

3. Alle werkwoorden die in het HUIS staan, krijgen het hulpww. être als ze in de passé composé  

     staan. ( Wat is de passé composé?)

     Alle werkwoorden die NIET in het huis staan, krijgen het hulp ww avoir

     als ze in  de passé composé staan.

4. Je kunt de zinnen vertalen F-N

https://www.languagesonline.org.uk/French/Grammar/Perfect_Tense/941.htm  met avoir

https://www.languagesonline.org.uk/French/Grammar/Perfect_Tense/945.htm  met être

Zinnen opschrijven in het schrift . Passé composé onderstrepen

video : les directions  

2V.U1. Voyages                                                                                      wk 38

Denk aan de routine: portable wegleggen, vaste plek opzoeken, schoolregels, spullen pakken, vast werken.  wk 37 ex 16 A,B,C,D,E,F  ex 17,18,19,20,21,22 (23)

Terugblik:  pc met hulp ww  avoir  + pc met hulp ww  être  (être huis)

A2A  + A2B :  Formatieve test passé composé + Appr 6.7.8 

L'Accord: De vorm van het voltooid deelwoord moet overeenkomen met het  onderwerp van de zin. In het Frans verandert het voltooid deelwoord middels een extra e    of s  of extra es . Geef een voobeeld                         

   

video : les directions  

arrivé	arrivé (m)	arrivée (v)
	arrivés (m.mv )	arrivées (v.mv)

1 h/v  Unité 1 wk 38    dinsdag

ex. Gramm 16, + Parler 17,18,19,20,21,22 (23) Appr 6,7,8

Terugblik : Opzeggen Apprendre 7,8,

Vooruitblik : Opzeggen Apprendre 9+10

1 h/v  Unité 1 

ex. 17,18,19,20,21,22 (23) Appr 6,7,8

2V U1 ex 4

Exercice 4 – Mise en route ~ vocabulaire

1 We stoppen 10 minuutjes om een boordje te eten.

2 Op de snelweg kun je 130 kilometer per uur rijden.

3 Zijn er geen controles bij de grens tussen Frankrijk en Belgie?

4 Om de A7 te nemen, moet je betalen. Het is een tolweg.  (moet men)

5 Het vertrek van de reis is om 9.00 uur en de aankomst is om 18.00 uur.

6 We kunnen niet doorrijden, want er zijn werkzaamheden.

7 Mama, stop! Stop de auto! Ik ben misselijk!

8 U kunt de auto in de parkeergarage parkeren.

Les deux mots qui restent : vanwege = à cause de; het bord = le panneau

Je onderstreept je fouten (met een andere kleur pen) en verbetert ze in je boek.

Let op : over een paar weken krijg je een boek controle!

ex 10 vertaling

1 guichet Kom, we gaan naar het loket om kaartjes te kopen.

2 dépêche-toi Haast je ! Het is al kwart over vijf !

3 la queue Opes ! Er zijn veel mensen/het is druk ! Kijk de rij !

4 direction Om naar La Défense te gaan, neem je eerst lijn zes in de richting van P D.

5 changer En dan gaan we overstappen bij C GE om de RER lijn A te nemen.

6 direct Tussen C GE en La Défense zijn er geen haltes, het is rechtstreeks.

7 occupé Maar het is heel druk, alles is bezet.

8 descendre En uiteindelijk, natuurlijk, moet je uitstappen bij La Défense.

Bienvenue dans la salle de classe 

Barbie, la poupée la plus célèbre au monde

 

l