REK, P3 (P2 voor 3R1A/B), Vaste verhoudingen, voorbeelden voor 2R8C Corine

les-informatie
lesdoel   uitleggen / oefenen / toetsen

past bij   ffRekenen mbo 2 en stappenplan

auteur   MB, bewerkt CW
datum   februari 2023

1 / 49
next
Slide 1: Slide
RekenenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

les-informatie
lesdoel   uitleggen / oefenen / toetsen

past bij   ffRekenen mbo 2 en stappenplan

auteur   MB, bewerkt CW
datum   februari 2023

Slide 1 - Slide

Rekenen 2R8C

Slide 2 - Slide

nodig bij deze les:
Rekenkaart
stappenplan
pen en papier
woordenlijst

Slide 3 - Slide

Welke uitspraak past bij jou over FFRekenen
ik heb Verhoudingen 1 af
ik heb Verhou-dingen 1 beetje geoefend maar begrijp het niet
Ik ben nog niet begonnen aan Verhoudingen 1
Ik heb verhoudingen 1 én 2 al af!

Slide 4 - Poll

oefenen met de aanpak van context-opgaven
tekst en rekenen
A. de opgave splitsen in info en vraag
1- Lees tekst. Bepaal of je onbekende woorden moet opzoeken.
2- Welke gegevens zijn er in de info-tekst en de afbeelding?
3- Welke gegevens zijn er in de vraag?
4- Wat moet ik doen bij de vraag?
B. nadenken over een oplossing
5- Welke berekeningen kunnen bij de info en de vraag passen?
C. 6- de berekening(en) maken
D. 7- controleren of het zou kunnen wat ik heb uitgerekend

Slide 5 - Slide

Stap A.1 Lees en bekijk de afbeelding. Geef nog geen reactie.
Bedenk welke onbekende woorden je hier moet opzoeken.
Je gaat zo veel mogelijk smoothie maken. Je hebt van elk ingrediënt veel in huis. Alleen van de kwark heb je 300 gram. Hoeveel gram smoothie kun je in totaal maken?                                                               
                                                                  
                                                                  
                                                                    






                                                                                >>>
ingrediënten
100 g banaan
250 g kwark
  25 g amandelen
150 g spinazie
100 g water
  15 g munt

Slide 6 - Slide

A. de opgave splitsen in info en vraag
2- Welke gegevens zijn er in de info-tekst en de afbeelding?
3- Welke gegevens zijn er in de vraag?
Je gaat zo veel mogelijk smoothie maken. Je hebt van elk ingrediënt veel in huis. Alleen van de kwark heb je 300 gram. Hoeveel gram smoothie kun je in totaal maken?                        info
zo veel mogelijk
300 g kwark
vraag
hoeveel gram smoothie                                       
                                                                  
                                                                  
                                                                    






                                                                                >>>
ingrediënten
100 g banaan
250 g kwark
  25 g amandelen
150 g spinazie
100 g water
  15 g munt

Slide 7 - Slide

A4- Wat moet ik doen bij de vraag?

de vraag:
Hoeveel gram smoothie kan ik maximaal maken?

de taak
De nieuwe hoeveelheid kwark bepaalt hoeveel smoothie ik totaal kan maken.

Slide 8 - Slide

B. 5- nadenken over een oplossing
berekeningen

- alle gewichten bij elkaar optellen  

- het gewicht van het totaal omrekenen in verhouding tot de 300 g kwark
Daarvoor kan je een verhoudingstabel gebruiken. 


  


Slide 9 - Slide

C 6- de berekeningen maken
recept
via 1 g (vd kwark)
nodig
banaan
100 g
kwark
250 g
1 gram
300 g
amandelen
25 g
spinazie
150 g
water
100 g
munt
15 g
TOTAAL
640 g

Slide 10 - Slide

C 6- de berekeningen maken
recept
via 1 g (vd kwark)
nodig
banaan
100 g
kwark
250 g
1 gram
300 g
amandelen
25 g
spinazie
150 g
water
100 g
munt
15 g
TOTAAL
640 g

Slide 11 - Slide

C 6- de berekeningen maken
recept
via 1 g (vd kwark)
nodig
banaan
100 g
kwark
250 g
1 gram
300 g
amandelen
25 g
spinazie
150 g
water
100 g
munt
15 g
TOTAAL
640 g
                2,56 g
                        768 g

Slide 12 - Slide

D 7- controleren of het antwoord zou kunnen kloppen
schatten
In het recept staat 250 g. Dat is minder dan de 300 g kwark die je moet gebruiken.
Het totaal van 640 g van het recept is minder dan de 768 g van het antwoord.
De kans dat je antwoord goed is, is groot.
berekenen
250 g : 5 =   50 g    250 g + 50 g = 300 g
640 g : 5 = 128 g    640 g + 128 g =768 gram (zelfde antw.)


Slide 13 - Slide

Stap A.1 Lees en bekijk de afbeelding. Geef nog geen reactie.
Bedenk welke onbekende woorden je hier moet opzoeken.
Hoeveel moet je afrekenen
voor 2,5 kg?






                                                                                >>>

Slide 14 - Slide

A. de opgave splitsen in info en vraag
2- Welke gegevens zijn er in de info-tekst en de afbeelding?
3- Welke gegevens zijn er in de vraag?
info
500 g kost € 0,89 


vraag
afrekenen
2,5 kg                 Hoeveel moet je afrekenen voor 2,5 kg?

Slide 15 - Slide

A4- Wat moet ik doen bij de vraag?

de vraag:
Hoeveel moet ik betalen voor 2,5 kg?

de taak
- bedenken wat het verband is tussen 500 g en 2,5 kg
- uitrekenen van het geldbedrag

Slide 16 - Slide

B. 5- nadenken over een oplossing


berekeningen
- omrekenen van gram naar kilogram   (rekenkaart!)  
- hoeveel porties van (500 gram) om 2,5 kg te krijgen  
Daarvoor kan je een verhoudingstabel gebruiken.   

Slide 17 - Slide

Hoeveel gram is 2,5 kilo?
A
25
B
250
C
2500
D
25000

Slide 18 - Quiz

Of andersom: hoeveel kilo is 500 gram?
A
50
B
5
C
0,5
D
0,05

Slide 19 - Quiz

Nu jij: schrijf nette berekening én antwoord:

Hoeveel keer past 500 gram in 2,5 kilo?

Slide 20 - Open question

C 6- de berekeningen maken
-rekenkaart: van gram naar kilogram is 3 stappen
: 10 : 10 : 10   (= : 1000)
500 g : 1000 = 0,5 kg
-verhoudingstabel voor de porties van 0,5 kg nodig voor 2,5 kg



- Voor 2,5 kg witlof moet je € 4,45 afrekenen.

Slide 21 - Slide

D 7- controleren of het antwoord zou kunnen kloppen
terugrekenen
2,5 kg : 0,5 kg = 5 porties van 500 g

1 portie   kost     1 x € 0,89
5 porties kosten  5 x € 0,89 = € 4,45

Dit is hetzelfde antwoord, dus waarschijnlijk is het goed.

Slide 22 - Slide

taalprobleem?
Wat is hier de vraag?

Slide 23 - Slide

taalprobleem?
besparen: minder geld uitgeven

De vraag is NIET:
Wat betaal je?
Maar:
Hoeveel minder betaal je 
in de reclame, dan als je de gewone
prijs moet betalen?                       elders - op een andere plaats

Slide 24 - Slide

taalprobleem?
besparen: minder geld uitgeven

normale prijs = € 2,59
7 pakken keer € 2,59 = € 18,13
reclameprijs = € 1,89
7 pakken keer € 1,89 = € 13,23 -
de besparing                 € 04,90

OF via besparing per pak
2,59 - 1,89 = € 0,70   7 pakken x € 0,70 = € 4,90

Slide 25 - Slide

aan de slag                                     
Bekijk de filmpjes en maak de opgaven
van ffRekenen.
Verhoudingen herkennen en gebruiken
Verhoudingen 1
Rekenen met een verhoudingstabel   en    Vaste verhoudingen

Slide 26 - Slide

2e les 

Slide 27 - Slide

Welke uitspraak past bij jou over FFRekenen
ik heb Verhoudingen 1 af
ik heb Verhou-dingen 1 beetje geoefend maar begrijp het niet
Ik ben nog niet begonnen aan Verhoudingen 1
Ik heb verhoudingen 1 én 2 al af!

Slide 28 - Poll

Stap A.1 Lees en bekijk de afbeelding. Geef nog geen reactie.
Bedenk welke onbekende woorden je hier moet opzoeken.
A. Hoeveel km rijdt deze auto
op 1 liter benzine tijdens
deze vakantie?
Rond het antwoord af 
op 1 decimaal.
B. Hoeveel heeft de benzine
gekost?
rijden op - hoeveel is er nodig
het verbruik - hoeveel km kan je rijden met 1 liter
ca. - circa - ongeveer

Slide 29 - Slide

A. de opgave splitsen in info en vraag
2- Welke gegevens zijn er in de info-tekst en de afbeelding?
3- Welke gegevens zijn er in de vraag?
info
3472 km
248 liter
€ 2,029
verbruik 1 op 16
vragen
A. Hoeveel km met 1 liter?
    Rond af op 1 decimaal.
B. prijs benzine?
                                     
                                                                  
                                                                  
                                                                    






                                                                                >>>

Slide 30 - Slide

A4- Wat moet ik doen bij de vraag?
de A-vraag:
Hoeveel km met 1 liter?
afronden op 1 decimaal

de taak
uitrekenen hoeveel km hoort bij 1 liter
afronden op 1 decimaal

Slide 31 - Slide

B. 5- nadenken over een oplossing van de A-vraag: 
Hoeveel km rijdt deze auto op 1 liter benzine ?
berekeningen
aantal km per liter

Dit kan met een verhoudingstabel.

afronden
De regels staan op het hulpblad in het rekenmapje.
  


Slide 32 - Slide

C 6- de berekeningen maken
Let op: afronden!
aantal km per liter brandstof
per liter = voor 1 liter

 




liter
248 L
1 L
km
3472 km
...?... km

Slide 33 - Slide

C 6- de berekeningen maken
Let op: afronden!
aantal km per liter brandstof
per liter = voor 1 liter

 



                                                               >>>
liter
248 L
1 L
km
3472 km
...?... km
Reken zelf uit en typ je antwoord zo in de volgende dia

Slide 34 - Slide

Wat is jouw antwoord? Afgerond op 1 decimaal!

Slide 35 - Open question

C 6- de berekeningen maken
Let op: afronden!
aantal km per liter brandstof
per liter = voor 1 liter

 



                                    afgerond op 1 decimaal wordt 14,0 km
liter
248 L
1 L
km
3472 km
14 km

Slide 36 - Slide

D 7- controleren of het antwoord zou kunnen kloppen
3472 is ruim 10 keer zo veel als 248

14     is ruim 10 keer zo veel als 1

De kans is groot dat het antwoord (14 km) klopt.

Als het antwoord 140 km was geweest, dan was dat te veel.
Als het antwoord 1,4 km was geweest, dan was dat te weinig.


Slide 37 - Slide

Rond 2,784 af op 2 decimalen. Wat is fan het antwoord?
A
2,7
B
2,78
C
2,79
D
2,784

Slide 38 - Quiz

Rond 257, 18 af op 1 decimaal. wat is dan het antwoord?
A
257
B
257,1
C
257,2
D
257,20

Slide 39 - Quiz

verder met de B-vraag

Slide 40 - Slide

A. de opgave splitsen in info en vraag
2- Welke gegevens zijn er in de info-tekst en de afbeelding?
3- Welke gegevens zijn er in de vraag?
info
3472 km
248 liter
€ 2,029
verbruik 1 op 16
vragen
A. Hoeveel km met 1 liter?
    Rond af op 1 decimaal.
B. prijs benzine?
                                     
                                                                  
                                                                  
                                                                    






                                                                                >>>

Slide 41 - Slide

A4- Wat moet ik doen bij de vraag?
de B-vraag:
Hoeveel kost de benzine?

de taak
uitrekenen van totaal benzine

Slide 42 - Slide

B. 5- nadenken over een oplossing van de B-vraag: 
Hoeveel heeft de benzine gekost?
Dit betekent € 2,029 per liter.

Er is 248 liter getankt.

Dus uitrekenen hoeveel 248 liter kost.


Tekst
Probeer zelf en geef je antwoord en berekening op de volgende dia

Slide 43 - Slide

Wat zijn ze kwijt aan benzine? of: Wat kost de benzine in het totaal?

Slide 44 - Open question

C 6- de berekeningen maken

totaal van de benzinekosten

248 liter x € 2,029 = € 503,192

Geldbedragen noteren we met 2 decimalen:   € 503,19  .

Je moet euro vermelden.



Slide 45 - Slide

D 7- controleren of het antwoord zou kunnen kloppen
schatten

van 248 liter maak ik 200 liter
van € 2,029 maak ik € 2,00

200 L x € 2,00 = € 400,00
€ 400,00 is vergelijkbaar met € 503,19
€ 50,319 zou te weinig zijn; € 5031,90 zou te veel zijn

Slide 46 - Slide

aan de slag                                     
Bekijk de filmpjes en maak de opgaven
van ffRekenen.
Verhoudingen herkennen en gebruiken
Verhoudingen 1
Rekenen met een verhoudingstabel   en    Vaste verhoudingen

Slide 47 - Slide

aan de slag                                     
Bekijk de filmpjes en maak de opgaven
van ffRekenen.
Verhoudingen herkennen en gebruiken
Verhoudingen 2
Brandstofverbruik 

Slide 48 - Slide

Hulp nodig?
Vraag de docent!

Slide 49 - Slide