het werkwoordelijk gezegde

Pak je leesboek 
en start met lezen
timer
15:00
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Pak je leesboek 
en start met lezen
timer
15:00

Slide 1 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde

Slide 2 - Slide

Planning
Lezen
Herhaling persoonsvorm en onderwerp
Zelfstandig werken
Uitleg werkwoordelijk gezegde
Samenwerkend werken
Afsluiting

Slide 3 - Slide

Doelen
In deze les krijg je uitleg over
het werkwoordelijk gezegde.

  • Je weet wat je het werkwoordelijk
      gezegde betekent
  • Je kunt het werkwoordelijk gezegde
      in een zin vinden

Slide 4 - Slide

Wie heeft er een appel gegeten?
De pv, het ow en zinsdeelstreepjes

Slide 5 - Open question

De drukke groep leerlingen hebben een zooitje gemaakt van het lokaal.

Slide 6 - Open question

Slide 7 - Video

Aan het werk
Wat: opdracht 1, 2 en 3 van hoofdstuk 33
Hoe: zelfstandig
Hulpmiddel: je boek
Tijd: 10 minuten
Uitkomst: de antwoorden in je schrift
Klaar?: ga verder met hoofdstuk 33. 
timer
10:00

Slide 8 - Slide

werkwoorden

Slide 9 - Mind map

Het werkwoordelijk gezegde (wg)
- Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin. 

- Het werkwoordelijk gezegde zegt dus wat het onderwerp doet of overkomt.

- De persoonsvorm hoort óók bij het werkwoordelijk gezegde.

- De woordjes aan het - en - te voor het hele werkwoord horen ook bij het wg.

- Pas op voor de werkwoorden die zich splitsen. Beide delen horen bij het wg.

Slide 10 - Slide

De zes belangrijkste vormen van het werkwoordelijke gezegde zijn:
1.    Hij leest een spannend verhaal.                      
2.    Hij gaat een spannend verhaal lezen.             
3.    Hij heeft een spannend verhaal gelezen.       
4.    Hij is een spannend verhaal aan het lezen.     
5.    Hij zit een spannend verhaal te lezen.             
6.    Hij leest een spannend verhaal voor.       
7.    Hij slooft zich erg uit.       

Slide 11 - Slide

Aan het werk
Wat: opdracht 1 t/m 8 van hoofdstuk 33.
Hoe: samenwerkend
Hulpmiddel: je boek, de docent of je buren. 
Tijd: 15 minuten
Uitkomst: antwoorden in je schrift.
Klaar?: kijk je antwoorden na, ga verder met hoofdstuk 34, lezen of ga verder met een ander vak. 

Slide 12 - Slide

Doelen
  •     Je weet wat je het werkwoordelijk gezegde betekent
  •     Je kunt het werkwoordelijk gezegde in een zin vinden

Slide 13 - Slide

Ik kan het werkwoordelijk gezegde in een zin vinden.
A
ja
B
nee

Slide 14 - Quiz

Ik weet wat het werkwoordelijk gezegde betekent.
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide