examentraining lezen

Bonjour 
tout le monde
1 / 33
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Bonjour 
tout le monde

Slide 1 - Slide

Les objectifs
1) Je weet welke soort examenvragen er zijn. 
2) Je weet hoe je de verschillende vragen van examenteksten moet beantwoorden. 
3) Je weet wanneer en hoe je een woordenboek gebruikt. 
4) Je kent de functies van verschillende signaalwoorden. 
5) Je herkent een aantal 'positieve' en 'negatieve' woorden. 

Slide 2 - Slide

Leesvaardigheid
Het examen duurt 2,5 uur, bestaat uit
12-14 teksten en ca. 42-45 vragen

Per vraag heb je gemiddeld 3 minuten de tijd.
Het is daarom belangrijk dat je goed weet hoe je het beantwoorden van de vragen moet aanpakken. 

Slide 3 - Slide

Leesvaardigheid tips & tricks
Basis: Wat wil het CITO?
  • Grote lijn van het verhaal kunnen volgen  (GL-vragen)
  • Signaalwoorden herkennen en tekstverbanden analyseren
  • Mening van "experts" begrijpen
  • Positieve/negatieve woorden en vergelijkingen van elkaar onderscheiden
  • Voorbeelden herkennen
  • Foute antwoorden herkennen

Als dit allemaal redelijk lukt: 5,5 à 6 

Slide 4 - Slide

Leesstrategieën 
Om zo effectief mogelijk te lezen moet je leesstrategieën toepassen. 

Bepaal n.a.v. de vraag wat je leesdoel is en welke strategie je moet toepassen!

Slide 5 - Slide

Leesstrategieën

1. Oriënterend lezen: titel, afbeeldingen -> onderwerp en soort tekst
2. Globaal lezen: inleiding, slot, tussenkopjes, eerste en laatste zin alinea's -> wie/waarover, wat, waar, wanneer, waarom, hoe
3. Intensief lezen: gehele tekst (je hoeft niet alle woorden te kennen om de tekst te begrijpen)

Slide 6 - Slide

Leesstrategie W W W W W H
Over Wie/Waarover gaat het?
Wat gebeurt er?
Waar gebeurt het?
Wanneer gebeurt het?
Waarom gebeurt het?
Hoe gebeurt het?
> Antwoord op deze vragen = de GROTE LIJN

Slide 7 - Slide

Stappenplan

Slide 8 - Slide

Vraagsoorten
1) Meerkeuzevraag
2) Open vraag
3) Juist/ onjuist vragen
4) Invulvragen bij gatenteksten

Slide 9 - Slide

Meerkeuzevraag
Ongeveer 2/3 van de examenvragen is meerkeuzevragen.
Meerkeuzevragen pak je als volgt aan.
1) Lees de meerkeuzevraag ( alleen de vraag).

2) Bepaal in welk tekstgedeelte je het antwoord op de vraag moet zoeken en lees dit stukje nauwkeurig door. Onderstreep de aanwijzingen in de tekst.

Slide 10 - Slide

Suite...
3) Probeer in gedachten zelf een antwoord te formuleren.
4) Lees nu de antwoordopties nauwkeurig door en zorg dat je het begrijpt. Vergelijk ze met het door jezelf bedachte antwoord en kies de antwoordoptie die het meest lijkt op het door jezelf bedachte antwoord.
5) Als je niet direct het juiste antwoord op de vraag kunt vinden tussen de gegeven mogelijkheden, pas dan de eliminatiemethode toe..

Slide 11 - Slide

Juist/ onjuist vragen
1) Lees de beweringen zorgvuldig.
2) Zoek het tekstgedeelte op waarnaar wordt verwezen.
3) Lees het betreffende gedeelte nauwkeurig door en vergelijk met de beweringen.
4) Vind je bewijzen in de tekst over één van de beweringen? Dan is deze juist, anders is het onjuist.

Slide 12 - Slide

Invulvragen bij gatenteksten
Invulvragen zijn vragen waarbij je één of meer woorden op een plek in de tekst moet invullen.

In de volgende dia leg ik uit hoe je invulvragen aanpakt.

Slide 13 - Slide

Aanpak invulvragen
1) Lees de tekst tot het gat globaal om te begrijpen waar het over gaat.
2) Lees de zin waarin de open plek voorkomt nauwkeurig door. Lees ook de tekstgedeelte vóór en na de open plek.
3) Kijk nog niet naar de antwoordopties, maar bepaal eerst welk verband er is tussen het deel voor en na de open plek.

Slide 14 - Slide

Suite....
4)  Bepaal welk soort woord je in moet vullen ( signaalwoord, werkwoord, zelfstandig naamwoord) en verzin zelf een woord dat je passend lijkt op deze open plek.
5) Vertaal de antwoordopties in het Nederlands en kies het woord dat het meeste lijkt op het woord dat je zelf bedacht had. 
6) Controleer je antwoord door het gekozen woord in de zin in te vullen en te kijken of deze past.

Slide 15 - Slide

Signaalwoorden

Slide 16 - Slide

Welke 2 signaalwoorden geven een tegenstelling aan?
A
cependant, par contre
B
enfin, en général
C
avant de, après
D
tout de suite, pendant que

Slide 17 - Quiz

Wat is de functie van het signaalwoord:

ainsi
A
uitbreiding / opsomming
B
gevolg
C
conclusie
D
doel

Slide 18 - Quiz

Wat is de functie van het signaalwoord:

pourtant

A
uitbreiding / opsomming
B
gevolg
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 19 - Quiz

Wat is de functie van het signaalwoord:

puisque
A
uitbreiding / opsomming
B
reden
C
conclusie
D
doel

Slide 20 - Quiz

Wat is de functie van het signaalwoord:

en résumé
A
uitbreiding / opsomming
B
gevolg
C
conclusie
D
doel

Slide 21 - Quiz

Signaalwoorden
opsomming
reden
gevolg
tegenstelling
doel
conclusie
c'est pourquoi, car
en plus, aussi, ensuite
alors, ainsi
mais, par contre
pour, afin de
enfin, bref, donc

Slide 22 - Drag question

Traduis les connecteurs
ook
ten eerste
inderdaad
ongetwijfeld
zelfs
dus
également
d'abord
en effet
sans aucun doute
même
donc

Slide 23 - Drag question

Als antwoord op een toon-vraag: welk antwoord is niet negatief?
A
Deçu
B
Rassurant
C
Mépris
D
Fâché

Slide 24 - Quiz

Welke toon is niet positief?
A
Admirateur
B
Convaincu
C
Fier
D
Chagrin

Slide 25 - Quiz

Welke toon is niet negatief?
A
Méfiance
B
Honte
C
Regret
D
Espoir

Slide 26 - Quiz

Welke toon is niet positief?
A
Persévérance
B
Inquiet
C
Juste
D
Approbateur

Slide 27 - Quiz

Woordenboekgebruik
Gebruik NIET meteen je woordenboek.
Anders raak je echt in tijdnood!

Kijk eerst of je de betekenis van een woord op een andere manier kunt achterhalen. Misschien lijkt het woord op een andere taal die je kent, wordt de betekenis in een voetnoot gegeven of kun je de betekenis uit de context afleiden.

Slide 28 - Slide

Waar vind je in het woordenboek de vertaling van: ils savouraient?

Slide 29 - Open question

Waar vind je in het woordenboek de vertaling van: les gourmandises?

Slide 30 - Open question

Ten slotte
Weet dat de vragen altijd chronologisch worden gesteld.

Dat wil zeggen dat wanneer vraag 1 bijv. over alinea 1 gaat en vraag 3 over alinea 4, dan zal het antwoord van vraag 2 tussen alinea 1 en alinea 4 zitten.

Slide 31 - Slide

Welke tip is voor jou het meest relevant?

Slide 32 - Open question

Au travail!
Jullie krijgen examenteksten.

Onderstreep in de tekst waar het antwoord staat.

Slide 33 - Slide