les 7: functiewoorden

1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lezen
timer
6:00

Slide 2 - Slide

Deze les
  • Lezen
  • gaan we het hebben over functiewoorden
  • Opdrachten + huiswerk


timer
12:00

Slide 3 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...
...je weet de betekenis van veel voorkomende functiewoorden.
...je kunt met behulp van functiewoorden de functie van een alinea benoemen.
...je leert teksten beter te begrijpen

Slide 4 - Slide

Wie doet er wel eens boodschappen bij een supermarkt?

Slide 5 - Slide

Elke stelling heeft een eigen functie

Slide 6 - Slide

Elke stelling een functie 1
Loop je vanaf de ingang door de supermarkt, dan herken je vanzelf de functie van elke stelling. De macaroni staat in een andere stelling dan de bevroren pizza's.

Slide 7 - Slide

Elke stelling een functie 2
Vaak hangen er bordjes boven de stellingen. Meestal heb je ze niet nodig. Je verwacht de potten pastasaus bij de pakken macaroni.

Slide 8 - Slide

Elke alinea een functie 1
In een tekst heeft elke alinea een functie. Die hangt meestal niet als tussenkopje boven die alinea. Al lezend herken je de functie aan de woorden en zinnen.

Slide 9 - Slide

Elke alinea een functie 2
Je verwacht de oplossing niet in de inleiding en de oorzaken niet aan het einde van de tekst.

De macaronizakken staan ook niet naast de pizzadozen.

Slide 10 - Slide

Functiewoorden

  • Functiewoorden kun je koppelen aan een stukje tekst. Zo'n stukje tekst vervult binnen een tekst een bepaalde functie. Een tekstgedeelte kan een alinea zijn, maar ook een stukje van een alinea of juist meerdere alinea's. Functiewoorden staan niet letterlijk in een tekst.
  • Er wordt bijvoorbeeld een aanbeveling, een probleemstelling, een tegenwerping, een uitwerking, een verklaring, een aanleiding, een afweging, een anekdote, een constatering, een nuancering en/of een vraagstelling gedaan/benoemd.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Opdracht
Open nu les 7 in LessonUp.
Lees daarna zelf slide 13 t/m 15

Je hoeft niet alle functiewoorden te kennen, maar lees ze goed door zodat je weet welke functiewoorden er zijn en wanneer ze gebruikt worden.

Maak daarna slide 16 t/m 29.

Slide 13 - Slide

  • Voorbeelden van functiewoorden 1/3 
  • Aanbeveling
Staat vaak aan het eind van een tekst; de schrijver geeft een advies aan de lezer.
  • Aanleiding
De reden van de schrijver om de tekst te schrijven.
  • Anekdote
Een persoonlijk of grappig verhaaltje, vaak in de inleiding.
  • Argument
De schrijver geeft een onderbouwing van zijn mening (standpunt of stelling).
  • Beoordeling
De schrijver geeft een oordeel over een onderwerp of situatie.
  • Bewijsvoering
Er wordt een onderbouwing met feiten gegeven om de juistheid van een stelling aan te tonen.
  • Conclusie
Staat in het slot van een tekst, de schrijver concludeert iets op grond van de inhoud van de rest van de tekst.
  • Constatering
De schrijver ziet iets/merkt iets op.

Slide 14 - Slide

  • Voorbeelden van functiewoorden 2/3 
  • Doelstelling
De schrijver geeft aan wat hij wil bereiken met zijn tekst.
  • Gevolg(en)
De schrijver noemt de gevolgen van een situatie of verschijnsel.
  • Hypothese
De schrijver spreekt zijn verwachting uit, maar deze verwachting moet nog bewezen worden.
  • Nuancering
De schrijver zwakt een genoemd standpunt af, door meerdere (andere) kanten van een zaak te belichten.
  • Oorzaak
Er wordt aangegeven waardoor iets is geworden zoals het is.
  • Oplossing
Als er een probleem in de tekst wordt genoemd, wordt er verderop vaak een oplossing gegeven.
  • Opsomming
Er wordt een reeks van voorbeelden/onderwerpen/onderdelen/verklaringen, etc. gegeven.
  • Probleemstelling
De schrijver noemt een probleem.



Slide 15 - Slide

  • Voorbeelden van functiewoorden 3/3 
  • Samenvatting
Aan het eind van een tekst of tekstgedeelte wordt nogmaals het belangrijkste herhaald.
  • Standpunt/Stelling
De mening van de schrijver wordt gegeven.
  • Tegenargument/weerlegging
De schrijver ontkracht een eerder genoemd standpunt/Er wordt een uitspraak gedaan waarmee een argument teniet wordt gedaan/ontkracht wordt.
  • Toekomstverwachting
De schrijver vertelt over een volgens hem mogelijke ontwikkeling.
  • Uitwerking/toelichting
De schrijver bespreekt iets wat eerder genoemd is nu uitgebreider en in detail/De schrijver geeft een uitleg om iets wat eerder genoemd is te verduidelijken.
  • Vergelijking
Er worden twee of meer zaken/situaties met elkaar vergeleken.
  • Voorbeeld
De schrijver verduidelijkt iets door een concreet geval uit de praktijk (een voorbeeld) te noemen.
Vraagstelling
Staat meestal in de inleiding; de schrijver stelt een vraag die hij verderop zal beantwoorden.

Slide 16 - Slide

Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
A
argument
B
constatering
C
conclusie
D
anekdote

Slide 17 - Quiz

Een goede raad
A
argument
B
afweging
C
aanbeveling
D
verklaring

Slide 18 - Quiz

De schrijver legt uit waarom iets is zoals het is.
A
argument
B
verklaring
C
conclusie
D
voorwaarde

Slide 19 - Quiz

Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
A
anekdote
B
tegenwerping
C
conclusie
D
aanleiding

Slide 20 - Quiz

Vaststelling van een feit of verschijnsel
A
voorwaarde
B
relativering
C
constatering
D
conclusie

Slide 21 - Quiz

Nadenken over wat het beste is
A
afweging
B
relativering
C
constatering
D
conclusie

Slide 22 - Quiz

Waar komt een afweging vaak voor?
A
aan het begin van een tekst
B
in de bron van een tekst
C
in het middenstuk van een tekst
D
aan het eind van een tekst

Slide 23 - Quiz

Relativering
A
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.
B
De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.
C
Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren
D
Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.

Slide 24 - Quiz

Definitie
A
Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip.
B
Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
C
Nadenken over wat het beste is.
D
Voorwaarde of beperking bij een toezegging.

Slide 25 - Quiz

Conclusie
A
Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander.
B
Voorwaarde of beperking bij een toezegging.
C
Vaststelling van een feit of verschijnsel.
D
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.

Slide 26 - Quiz

Tegenwerping
A
Laten zien dat een argument niet juist is.
B
Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander.
C
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.
D
Voorwaarde of beperking bij een toezegging.

Slide 27 - Quiz

Weerlegging
A
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
B
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp
C
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
D
Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen

Slide 28 - Quiz

Uitwerking
A
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
B
De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.
C
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is
D
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp

Slide 29 - Quiz

Opdracht kiezen in Op Niveau 
  • Tot het einde van de les mag je, in stilte, zelf kiezen welke opdrachten je gaat maken. Ben je klaar, maak dan een andere opdracht. 
  • Leerlingen met vragen over de lesstof mogen bij mij komen.

Opdrachtenboek Op Niveau vwo 3 kun je downloaden bij de les van vandaag () in SomToday.

  • Les 1: signaalwoorden. Bladzijde 35 t/m 39.
  • Les 1: zinsverbanden. Bladzijde 39 t/m 43 
  • Les 2: opbouw alinea en tekst; hoofdgedachte en verbindingsmanieren. Bladzijde 83 t/m 87

  • Les 3: tekstdoelen en tekstsoorten. Bladzijde 130 t/m 137.   
  • *Les 3: tekstdoelen en tekstsoorten. Cambiumned 


Slide 30 - Slide

Huiswerk
Huiswerk voor volgende week vrijdag:

Vwo: Nieuw Nederlands Op Niveau bladzijde 83 t/m 90.
Maak opdracht 1 t/m 5.

Havo: Nieuw Nederlands Op Niveau bladzijde 77 t/m 86.
Maak opdracht 1 t/m 6. 

Veel succes!

Slide 31 - Slide