Les klas 2 - Partie 3: L'Afrique

1 / 49
next
Slide 1: Link
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Link

Unité 1-
Bienvenue
Afrika Bambaataa 1982

Slide 2 - Slide

Programme
Questions sur partie 1 & 2?
Partie 3: L'Afrique
Kahoot!
Passé composé


Slide 3 - Slide

Il y a des questions?

Slide 4 - Mind map

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Exemple: Bénin
Langue officielle: le français
Langues nationales: Fon, Yoruba, Bariba
Sport: le football
Musique: Dibi Dobo
Le drapeau:
Monument: le palais royaux d'Abomay

Slide 7 - Slide

Le zouglou est un genre musical populaire et urbain né en Côte d'Ivoire1. Il témoigne des réalités sociales vécues par la jeunesse ivoirienne et porte, éventuellement sur un mode humoristique, des messages politiques ou des conseils sur la vie.

Sa philosophie est basée sur la culture de l’amour, de l’amitié, de la fraternité et prône un idéal de justice et de paix.
Zouglou

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Slide 10 - Link

Aanpak L'Afrique
Kies de landen en zoek weetjes of mooie dingen om te bezoeken op.

Afrika heeft zo'n mooie cultuur, denk aan:

- muziek (heb je een nieuwe muziekstijl geleerd?)
- dansen (is daar een speciale dans die je hebt uitgeprobeerd?)
- eten (ben je naar een markt geweest, wat heb je gekocht/gegeten?)
- Hoe waren de inwoners en wat vonden ze van jouw muziek?
- Waar verbleef je? (hotel, hut, appartement?)

Slide 11 - Slide

Aanpak L'Afrique
Je mag woorden die je niet kent opzoeken, maar blijf zeker 'Hulpmiddelen' op de site en mijn LessonUp-sheets gebruiken. Daar kom je al heel ver mee!

Vergeet deze ook zeker niet:
C'était (magnifique/horrible/super/bon etc.)
Il y avait (une plage/ des gens / des montagnes / beaucoup de monde / un chien etc)
Met veel Translate gaat je cijfer omlaag.

Slide 12 - Slide

Passé composé

Slide 13 - Slide

timer
1:30
avoir
être
ont
es
avons
ai
sommes
avez
suis
a
as
sont
êtes
est

Slide 14 - Drag question

Wat heb je altijd nodig voor het maken van een passé composé?

Slide 15 - Open question

On a habité
A
présent
B
passé composé

Slide 16 - Quiz

Ma mère demande
A
présent
B
passé composé

Slide 17 - Quiz

nous habitons
A
présent
B
passé composé

Slide 18 - Quiz

elle a regardé
A
présent
B
passé composé

Slide 19 - Quiz

nous avons écouté
A
présent
B
passé composé

Slide 20 - Quiz

Uit hoeveel delen bestaat Passé Composé?
A
1
B
2

Slide 21 - Quiz

Ils (envoyer, passé composé)
A
ont envoyé
B
sont envoyé
C
envoyais
D
envoyait

Slide 22 - Quiz

Jullie hebben Parijs bezocht.
A
Vous avez visité Paris.
B
Vous allez visiter Paris.
C
Vous visitez Paris.
D
Vous avez visiter Paris.

Slide 23 - Quiz

tu - parler

passé composé
A
tu as parlé
B
tu est parlé
C
tu parles
D
tu parle

Slide 24 - Quiz

vous - manger

passé composé
A
vous mangez
B
vous avez mangé
C
vous êtes mangé
D
vous mangons

Slide 25 - Quiz

Zet in de goede vorm:
On (passé composé, passer) __________
A
a passer
B
as passé
C
ont passer
D
a passé

Slide 26 - Quiz

Welk werkwoord gebruik je het meest bij de passé composé?
A
être
B
avoir

Slide 27 - Quiz

Zet in de passé composé.
Tu (aller)
A
as allé
B
es allé
C
a allé
D
est allé

Slide 28 - Quiz

Passé Composé
Kies de juiste vorm:
Grandir: Je
A
J'ai grandi
B
Je suis grandi
C
Je grandis
D
Je grandissent

Slide 29 - Quiz

Cet été, on (faire, passé composé) _____ ______ un beau voyage.
A
est fait
B
a fait
C
est fairé
D
a faité

Slide 30 - Quiz

Passé composé - gebruik
J’ai regardé un film pendant le week-end. 
Ik heb een film gekeken in het weekend.

Kijk naar bovenstaande voorbeeldzin. De passé composé gebruik ik om.... 
  • iets over het verleden te vertellen

Slide 31 - Slide

Passé composé - gebruik
J’ai regardé un film pendant le week-end. 
Ik heb een film gekeken in het weekend.

Kijk naar bovenstaande voorbeeldzin. De passé composé gebruik ik om.... 
  • iets over het verleden te vertellen

Slide 32 - Slide

Passé composé - vorm
De passé composé bestaat, net als de Nederlandse voltooide tijd uit twee delen

  • het bestaat uit een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord

Slide 33 - Slide

Passé composé - hulpww. 
  • Wanneer je in het Nederlands het hulpwerkwoord zijn gebruikt (ik ben gegaan), gebruik je in het Frans het hulpwerkwoord être.  
  • Wanneer je in het Nederlands het hulpwerkwoord hebben gebruikt (ik heb gekeken), gebruik je in het Frans het hulpwerkwoord avoir.  

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Passé composé - hulpww.
Voor de passé composé gebruik je deze hulpwerkwoorden in de tegenwoordige tijd (le présent). Het is dus belangrijk deze goed uit je hoofd te kennen! 

Zie de volgende dia...

Slide 36 - Slide

avoir = hebben
j'ai
tu as 
il, elle, on a
nous avons
vous avez
ils, elles ont 
être = zijn
je suis
tu es
il, elle, on est
nous sommes
vous êtes
ils, elles sont 

Slide 37 - Slide

Passé composé - volt. dw. 
In het Frans heb je werkwoorden die eindigen op:
1. -er (zoals regarder = kijken)
2. –ir (zoals sortir = uitgaan)
3. –re (zoals vendre = verkopen)

Slide 38 - Slide

Passé composé - volt. dw. 
Bij regelmatige ww. is het maken van het voltooid deelwoord heel makkelijk. 
  • Regelmatige werkwoorden op –er: haal -er eraf en voeg é toe (manger: j'ai mangé des moules).
  • Regelmatige werkwoorden op –ir: haal -ir eraf en voeg je -i toe (partir: il est parti en vacances)
  • Regelmatige werkwoorden op –re: haal -re eraf en voeg je -u toe  (perdre: elle a perdu son sac) 


Slide 39 - Slide

Passé composé - volt. dw. 
Onregelmatige voltooid deelwoorden moet je uit je hoofd leren (vanaf blz. 123 TB). Dit zijn er een paar:
1. avoir (hebben) j’ai eu, tu as eu, il a eu, etc. (ik heb gehad, etc.)
2. être (zijn) j’ai été, tu as été, il a été, etc. (ik ben geweest, etc.)
3. pouvoir (kunnen) j’ai pu, tu as pu, il a pu, etc. (ik heb gekund)
4. prendre (nemen) j’ai pris, tu as pris, etc. (ik heb genomen)
5. venir (komen) je suis venu, tu es venu, etc. (ik ben gekomen)

Slide 40 - Slide

Passé composé - volt. dw.
Wanneer het werkwoord in de passé composé wordt vervoegd met het hulpwerkwoord être past het voltooid deelwoord zich aan het onderwerp. Kijk goed naar deze voorbeelden:
  • Il est allé au collège. Hij is naar school gegaan. 
  • Elle est allée au collège. Zij is naar school gegaan. 
  • Ils sont allés au collège. Zij zijn naar school gegaan. 
  • Elles sont allées au collège. Zij zijn naar school gegaan. 


Slide 41 - Slide

Passé composé - ontkenning
Je n’ai pas regardé un film. Ik heb geen film gekeken.
Elle n’est pas allée au collège. Zij is niet naar school gegaan.

  • In een ontkennende zin staat ne voor de persoonsvorm en pas er direct achter. 

Slide 42 - Slide

Het Frans in 2050!
 Door de bevolkingsgroei in Afrika zal het aantal Franstaligen tegen 2050 naar schatting 750 miljoen personen bedragen. Dan is het Frans ineens de tweede wereldtaal naast Engels!
Bron: Express business

Slide 43 - Slide

Passé composé - ontkenning
Je n’ai pas regardé un film. Ik heb geen film gekeken.
Elle n’est pas allée au collège. Zij is niet naar school gegaan.

  • In een ontkennende zin staat ne voor de persoonsvorm en pas er direct achter. 

Slide 44 - Slide

Passé composé -oefenen
Zet de volgende zinnen in de passé composé. Ze staan nu in de tegenwoordige tijd.
Let goed op: gebruik je avoir of être?
1. On va à Paris!
2. Elle mange une pizza.
3. Je sors avec mon amieLéa. 
4. Ils ont beaucoup de cadeaux.
5. Elle va au cinéma avec sa mère.
__________________________________________________________________

Slide 45 - Slide

Passé composé - oefenen
1. On est allé à Paris!
2. Elle a mangé une pizza.
3. Je suis sorti avec mon amie Léa.
4. Ils ont eu beaucoup de cadeaux.
5. Elle est allée au cinéma avec sa mère (extra -e, want het onderwerp is een meisje!)

Slide 46 - Slide

Passé composé 
Des questions?
Vragen? 

Slide 47 - Slide

Les devoirs
Faites 
- Finissez partie 1 & 2 
- Commencez avec partie 3
- Apprenez pour le test



Slide 48 - Slide

Au revoir !!

Slide 49 - Slide