Werkwoordspelling - VD

WELKOM!
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2-4

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

WELKOM!

Slide 1 - Slide

WAT GAAN WE VANDAAG DOEN?
  • PRESENTATIE CABRIËLLA
  • INLEVEREN KLACHTENBRIEF 
  • WERKWOORDSPELLING QUIZ
  • OEFENEN
  • VIA STARTTAAL ONLINE

Slide 2 - Slide

Werkwoordspelling

Slide 3 - Slide

WETEN WE HET NOG?
  • TEGENWOORDIGE TIJD
  • VERLEDEN TIJD
  • VOLTOOID DEELWOORD

Slide 4 - Slide

  • WAT STAAT ER BIJ EEN VOLTOOID DEELWOORD?

Slide 5 - Slide

  • WANNEER EINDIGT EEN VOLTOOID DEELWOORD OP EEN 'D' EN WANNEER OP EEN 'T'?

Slide 6 - Slide

Voltooid deelwoord
Wat doe je als je het niet kunt horen, omdat zowel een 't' als een 'd' goed klinkt?

Slide 7 - Slide

't Sexy Fokschaap

Slide 8 - Slide


Let op!

Soms lijkt een werkwoord een voltooid deelwoord, maar dan is het de persoonsvorm. 

Slide 9 - Slide

Voltooid deelwoord
Wat doe je als je het niet kunt horen, omdat zowel een 't' als een 'd' goed klinkt?

Slide 10 - Slide

In de volgende slide...
In welke zinnen in het rode woord een voltooid deelwoord?

Slide 11 - Slide



1. Ik heb een groene pen gebruikt.
2. Hij gebruikt altijd een groene pen.
3. Het gebeurt erg vaak.
4. Het is erg vaak gebeurd.
5. Hij heeft zijn auto verkocht.
6. Hij verkocht gisteren zijn auto.

Slide 12 - Slide

Tegenwoordig deelwoord
Tegenwoordig --> dus nog steeds bezig
- Hele werkwoord+d

1. Etend kwam hij de klas binnen
2. Wat zie je er weer stralend uit

Slide 13 - Slide

Voltooid deelwoord als bijvoegelijk naamwoord
Zegt iets over het het zelfstandig naamwoord
- Zo kort mogelijk gespeld

1. De gevangen vis
2. Het verbrande hout

Slide 14 - Slide

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde

Slide 15 - Quiz

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente

Slide 16 - Quiz

We (besteden, vt) veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 17 - Quiz

Kies het juiste werkwoord:

"Het vliegtuig ..."
A
land
B
landt
C
lant

Slide 18 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 19 - Quiz

Toen hij gisteren niet (antwoorden) (verzuchten) ik dat ik er nu echt klaar mee ben.
A
antwoorde- verzuchtte
B
antwoordde, verzuchtte
C
antwoordde-verzuchte
D
antwoorde-verzuchte

Slide 20 - Quiz

(Worden) je broer ook zo gek van dat wachten?
A
Word
B
Wordt

Slide 21 - Quiz

Ik (vermoeden) dat jij dat ook niet echt grappig (vinden).
A
vermoet, vind
B
vermoedt, vindt
C
vermoed, vindt
D
vermoed, vind

Slide 22 - Quiz

Werkwoordspelling

Slide 23 - Slide

In tweetallen
- maak om en om een zin
- na elke zin moet je de ander uitleggen waarom je denkt dat dat het goede antwoord is

Slide 24 - Slide

ONLINE WERKEN
- Moeite met werkwoordspelling? In groepje bij elkaar
- Klaar? Verder met woordenschat 
     -> betekenissen

Slide 25 - Slide