Week 4 4 februari

Week 4 4 februari
1 / 34
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Week 4 4 februari

Slide 1 - Slide

                                          Hoy es martes 4 de febrero del 2025
¡Hola!

Slide 2 - Slide

En la clase de hoy:
En esta clase .. In deze les.. : 
  • Huiswerk controle (5 min)
  • Vocabulario leren (15 min)
  • Instructie tegenwoordige tijd/ el presente (10min)
  • El presente De tegenwoordige tijd (ej. 1 t/m 2) blz 10-11

Lesdoel: Ik kan aan het einde van de les zeggen wat ik leuk vind om te doen

Slide 3 - Slide

In stilte 15 min.....
Oefen de volgende woordenlijst door deze in quizlet/wrts/studyGo te zetten:
"cosas de la clase" op blz. 36
"el colegio" op blz. 38
"las asignaturas" blz. 39.


timer
15:00

Slide 4 - Slide

El presente 
¿Cómo funciona el presente?
Hoe werkt het met de tegenwoordige tijd?

Slide 5 - Slide

El presente

Slide 6 - Slide

El presente:
escribir
Bailar
leer
Yo
él/ella/usted
Nosotros/-as
Vosotros/-as
Ellos/ellas/ustedes
timer
5:00

Slide 7 - Slide

(Yo)_____ (trabajar) en una escuela
A
Trabaja
B
Trabajo
C
Trabajan
D
Trabajamos

Slide 8 - Quiz

Nosotros ___(vivir) en una casa muy grande.
A
Vivo
B
Vivimos
C
Viven
D
vivís

Slide 9 - Quiz

¿(beber, tú)____ una coca cola?
A
Bebo
B
Bebemos
C
Beben
D
Bebes

Slide 10 - Quiz

Geeft de vervoeging van de regelmatige werkwoorden : tegenwoordige tijd 
 _______(beber - yo) una coca cola con Pepe. 
Pino___________ (comer) frutas en el desayuno.
Lars y Leen _______________(hacer = maken) los ejercicios.
Lena y yo ___________ (tener = hebben) muchos amigos.
Seraphiem y yo _____ (leer = lezen) un e-mail.
Tú...................................(beber) agua.
bebo
come
hacen
tenemos
leemos
bebes

Slide 11 - Drag question

Ik snap nu de tegenwoordige tijd.
😒🙁😐🙂😃

Slide 12 - Poll

                                          Hoy es miércoles 5 febrero del 2025
¡Hola!

Slide 13 - Slide

En la clase de hoy:
En esta clase .. In deze les.. : 
  • Huiswerk bespreken (10 min)
  • herhalen hora/gustar/tegenwoordige tijd (10min)
  • El presente De tegenwoordige tijd (ej. 1 t/m 2) blz 10-11

Lesdoel: Ik kan aan het einde van de les zeggen wat ik leuk vind om te doen

Slide 14 - Slide

Huiswerk: la hora en gustar

- La hora opdracht 15 op blz 18
- Gustar opdracht 12 & 13 op blz 17

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Sleep de Spaanse woorden naar de Nederlandse betekenis.
s'middags
s'ochtends
elke dag
s'avonds
maandag
dinsdag
woensdag
donderdag
vrijdag
het weekend
zaterdag
zondag
por la tarde
por la mañana
por la noche
el fin de semana
lunes
martes
miércoles
jueves
viernes
sábado
domingo
todos los días

Slide 17 - Drag question

 Comunicación

Slide 18 - Slide

Gustar (ontkenning)

Slide 19 - Slide

Gebruik van GUSTAR
gustar betekent leuk vinden of houden van of lekker vinden
Vóór een zelfstandig naamwoord:
- bij enkelvoud = me gusta
me gusta la pizza

- bij meervoud = me gustan
me gustan los perros
Vóór een werkwoord:

- me gusta:
bijv. me gusta bailar
       me gusta comer
       me gustar jugar

Slide 20 - Slide

                                              GUSTAR

A mí,                                    Me
A tí,                                       Te
A él/ella,                               Le

A nosotros/nosotras,        Nos
A vosotros/vosotras,         Os
A ellos/ellas,                        Les

GUSTA
vóór 
- zelfstandig naamwoord enkelvoud
of
-werkwoord:  
GUSTAN
vóór
-zelfstandig 
naamwoord meervoud
BIJV. los animales
        las plantas...

Slide 21 - Slide


A mí...... (gustar) los deportes de aventuras.
A
gusta
B
gustan
C
me gustan
D
me gusta

Slide 22 - Quiz

¿Gusta o gustan?

¿Te (gustar) ir al instituto y aprender?
A
gusta
B
gustan

Slide 23 - Quiz

¿me gusta o me gustan?

Me gusta/gustan el tenis
A
Me gusta
B
me gustan

Slide 24 - Quiz

¿me gusta o me gustan?

Me gusta/gustan mucho comer pizza
A
Me gusta
B
me gustan

Slide 25 - Quiz

El presente

Slide 26 - Slide

(Yo)_____ (trabajar) en una escuela
A
Trabaja
B
Trabajo
C
Trabajan
D
Trabajamos

Slide 27 - Quiz

Nosotros ___(vivir) en una casa muy grande.
A
Vivo
B
Vivimos
C
Viven
D
vivís

Slide 28 - Quiz

¿(beber, tú)____ una coca cola?
A
Bebo
B
Bebemos
C
Beben
D
Bebes

Slide 29 - Quiz

Geeft de vervoeging van de regelmatige werkwoorden : tegenwoordige tijd 
 _______(beber - yo) una coca cola con Pepe. 
Pino___________ (comer) frutas en el desayuno.
Lars y Leen _______________(hacer = maken) los ejercicios.
Lena y yo ___________ (tener = hebben) muchos amigos.
Seraphiem y yo _____ (leer = lezen) un e-mail.
Tú...................................(beber) agua.
bebo
come
hacen
tenemos
leemos
bebes

Slide 30 - Drag question

Ejercicio 17 (blz 22)
1. ¿A qué hora tienes español los martes?
2. ¿Qué días tienes educación física?
3 ¿A qué hora empiezas (=begin je) los viernes?
4. ¿A qué hora terminas (=ben je klaar) los lunes?
5. ¿Cuántas asignaturas tienes los miércoles?
6. ¿Cuándo tienes matemáticas?
7. Cuándo sales (=ben je uit) a las dos y media?
8. ¿Cuál es tu asignaturas favorita?

Slide 31 - Slide

Ejercicio 18
- Maak opdracht 18 op blz. 23
- Maak opdracht 19 op blz. 23 (waar of niet waar)\
- Maak opdracht 20 op blz 23

Slide 32 - Slide

Huiswerk volgende week
- Schrijf een stukje voor je script (15 zinnen) gebruik alleen je reader als hulpmiddel en de zinnen die je tijdens de les hebt geleerd. 

Slide 33 - Slide

Ik snap nu de tegenwoordige tijd.
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll