In en uitgaven

1 / 18
next
Slide 1: Slide
Burgerschap (wonen)PraktijkonderwijsLeerjaar 3,4

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Video

Inkomsten
De manier waarop je aan je geld komt.
Dit kan zijn:
  • inkomen uit werken
  • inkomen van een uitkering

Voor jullie zijn de inkomsten:
  • Zakgeld
  • Kleedgeld
  • bijbaantje

Slide 4 - Slide

Uitgaven
Al het geld dat je uit geeft.

2 soorten uitgaven:
  • Vaste lasten. Uitgaven die steeds terug keren. Dit kan maandelijks zijn, maar ook 1 keer per jaar.
Voorbeelden: hypotheek of huur, gemeentelijke belasting, zorgverzekering, telefoon en internet.
  • Variabele uitgaven, alle overige uitgaven

Slide 5 - Slide

Lenen
De nieuwste iPhone willen kopen maar je hebt er geen geld voor.
Je kan dan geld lenen van bijvoorbeeld je ouders. Als je geld leent. Dan heb je een schuld.

Deze schuld moet je terugbetalen, dat terugbetalen heet aflossen.
Soms kan je het geleende geld niet meer terugbetalen en kan je problemen krijgen. Op de site van het nibud kan je hier meer informatie over vinden.
www.nibud.nl

Slide 6 - Slide

???
Bij de afbeelding staat er:

Let op! geld lenen kost geld?


Wat wordt daar mee bedoeld?


Slide 7 - Slide

Lenen en rente
Als je geld leent, betaal je extra geld.
Dat extra geld heet rente. Je betaald een vergoeding over het geld dat je hebt geleend.

Hoeveel geld je betaald, hangt af wat voor lening je hebt afgesloten.
Zo is de rente voor een hypotheek dus voor een huis, lager dan dat je geld leent voor een auto of scooter.

Slide 8 - Slide

Begroting
Een begroting is een overzicht van je inkomsten en uitgaven. Zo heb je een overzicht of je geld overhoudt om te sparen of dat je die maand geld tekort hebt.


Slide 9 - Slide

Inkomsten en uitgaven
Per maand komt er € 1700,-- aan salaris binnen.

Elke maand geef je geld uit aan:
  • je woning
  • zorgverzekering
  • overige verzekeringen ( €100,--)
  •  mobiele telefoon
  • internet
  • gas/water/licht (€ 200,--)
  • sparen voor overige vaste lasten (100,--)
  • eten en drinken
  • kleding
  • cadeautjes
  • persoonlijke verzorging

Slide 10 - Slide

Opdracht
Maak een begroting!
Je zet de inkomsten en uitgaven op een rij  (van de vorige slide) 


De overige uitgaven, zoeken jullie zelf op. Je maakt hierbij zelf de keuze hoe duur alles is!
Je kan bijvoorbeeld voor je mobiele telefoon €20,-- betalen maar ook €50,--
Extra: Je geeft aan waarom je voor het bedrag gekozen hebt.



Slide 11 - Slide

Waarom !
Waarom kies je voor een bepaald bedrag:
Woning: kijk eens op www.lefier.nl, je kan hier vinden wat een huurwoning kost.
Hoe groter je huis, hoe meer je daarvoor betaald.

Mobiele telefoon: Betaal je €50,-- per maand en heb je hierbij de nieuwste telefoon, of betaal je minder voor een sim-only en houd je je oude telefoon nog even.

Verzekering b.v. : Een Zorgverzekering: Heb je alleen een basisverzekering of neem je een aanvullende verzekering? Waarom kies je hiervoor.

Voor alles keuzes die jullie maken, ga je aangeven waarom!

Slide 12 - Slide

Aan de slag!
  • Maak tweetallen.
  • Ga op internet op onderzoek uit.
  • Vergeet het waarom niet!


Slide 13 - Slide

Wat verstaan we onder inkomsten?
A
de manier waarop je aan je geld komt
B
de manier waarop je geld uitgeeft

Slide 14 - Quiz

Wat is een voorbeeld van "vaste lasten"?
A
zorgverzekering
B
schoenen
C
zak chips

Slide 15 - Quiz

Een voorbeeld van variabele uitgaven is:
A
gas/water/licht
B
abonnement voor de mobiele telefoon
C
internet
D
een snicker uit de snoepautomaat

Slide 16 - Quiz

Als je geld van iemand leent, dan heet dat:
A
een begroting
B
een schuld
C
uitgaven

Slide 17 - Quiz

Volgende les:
  • is jullie begroting klaar!
  •  we kijken terug naar de les van vandaag
  • instructie voor het vervolg van het verslag
  • werken we verder aan het verslag

Slide 18 - Slide