les herhaling hoofdstuk 3

Herhaling 3.1 en 3.2 
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EconomieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 4

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Herhaling 3.1 en 3.2 

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

3.1 Wat zijn de kosten?
Je hebt geleerd in deze paragraaf:
  • Hoe bedrijven waarde toevoegen en welke beloningen daarbij horen
  • Waarom bedrijven investeren en hoe je de afschrijving berekent
  • Waaraan je vaste- en variabele kosten kunt herkennen en hoe je ermee rekent
  • Hoe je kostprijs per product kunt berekenen 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Waar staat de afkorting KANO voor?

Slide 3 - Open question

K =apitaal
A =rbeid
N =atuur
O =ndernemerschap 
Onder welke productiefactor vallen de grondstoffen die een bedrijf gebruikt?
A
Kapitaal
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Welke beloning ontvang je voor de productiefactor: ondernemerschap?
A
Loon / Salaris
B
Rente / huuropbrengsten
C
Pacht
D
Winst

Slide 5 - Quiz

Kapitaal = rente / huuropbrengsten
Arbeid = salaris / loon
Natuur = Pacht
Ondernemerschap = Winst
Welke beloning ontvang je voor de productiefactor: natuur?
A
Loon / Salaris
B
Rente / huuropbrengsten
C
Pacht
D
Winst

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Werknemers met een vast contract vallen onder
A
Vaste kosten
B
Variabele kosten

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Het inkopen van grondstoffen valt onder ...
A
Vaste kosten
B
Variabele kosten

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Welke prijs is inclusief btw?
A
Inkoopprijs
B
Verkoopprijs
C
Consumentenprijs
D
Nettoresultaat

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Er staat een elektrische fiets voor € 2.049 in de etalage.
A
Dit is de inkoopprijs
B
Dit is de verkoopprijs
C
Dit is de consumentenprijs
D
Dit is het nettoresultaat

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Er staat een elektrische fiets voor € 2.049 in de etalage, bereken de verkoopprijs van deze fiets.

Slide 11 - Open question

Consumentenprijs € 2.049
€ 2.049 = 121 %

€ 2.049       x    € 1.693,39
    121 %        1 %      100 %

€ 2.049 : 121 x 100 = € 1.693,39
Het nettoresultaat =
A
altijd inclusief BTW
B
altijd exclusief BTW

Slide 12 - Quiz

Omzet
Inkoopwaarde -
Brutowinst
Bedrijfskosten -
Nettoresultaat 
Wat zijn voorbeelden van bedrijfskosten?
A
afschrijvingskosten, btw en verzekeringen.
B
btw, energiekosten en loon.
C
huur, loon en promotiekosten.
D
inkoopwaarde, huur en reclamekosten.

Slide 13 - Quiz

Kapitaal = rente / huuropbrengsten
Arbeid = salaris / loon
Natuur = Pacht
Ondernemerschap = Winst
Wat wordt er bedoeld met de productiecapaciteit van een bedrijf?

Slide 14 - Open question

Is de maximale hoeveelheid producten die een bedrijf kan maken.

De productiecapaciteit hangt af van:
1. Het aantal mensuren dat in een bedrijf wordt gewerkt.
2. De kapitaalgoederen die worden gebruikt. 
Hoe kun je de arbeidsproductiviteit verhogen?

Slide 15 - Open question

  • Technologische ontwikkelingen, zoals automatisering en mechanisatie 
  • Arbeidsverdeling
  • Scholing
  • Prestatiebeloning
Wat is het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen?

Slide 16 - Open question

Ook wel duurzaam ondernemen 

Slide 17 - Video

This item has no instructions

Aan de slag!
- Nakijken  verbeteren de herhalingsopgaven 3.1 en 3.2 
- Maken de herhalingsopdrachten van 3.3 en 3.4 

Slide 18 - Slide

This item has no instructions