This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 20 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Homoniemen
Woordenschat
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Doel
Ik weet wat een homoniem is
Ik kan homoniemen aanwijzen in de zin
Slide 4 - Slide
Wat valt op?
Mijn broer en ik zitten op de bank tv te kijken. Deze hebben we gekocht met een lening van onze bank.
Slide 5 - Slide
Mijn broer en ik zitten op de bank tv te kijken. Deze hebben we gekocht met een lening van onze bank.
bank --> hetzelfde woord, maar twee betekenissen
Dit noem je homoniemen
Slide 6 - Slide
Homoniemen
De woorden zijn qua vorm en klank hetzelfde, maar hebben een andere betekenis.
bal -> feest, rond voorwerp blik -> dun metaal, oogopslag was -> wasgoed, vetachtige stof
Slide 7 - Slide
Even testen
Wat betekent het woord tussen haakjes in het zinsverband?
Slide 8 - Slide
De [aanslag] kun je makkelijk verwijderen.
A
misdadige aanval
B
laagje afgezet vuil
C
ernstige benadeling
Slide 9 - Quiz
U kunt het beste de [ring] nemen om er te komen.
A
cirkelvormig voorwerp
B
strijdperk
C
kring
D
rondweg
Slide 10 - Quiz
Wat een [spook]!
A
geest
B
waanvoorstelling
C
magere onuitstaanbare vrouw
Slide 11 - Quiz
De oude man begint te [malen].
A
fijnmaken
B
draaien(van een molen)
C
piekeren
D
in de war zijn
Slide 12 - Quiz
De wet maakt het mogelijk criminelen te [plukken].
A
van takken losmaken
B
ontdoen van veren
C
geld afpakken
D
trekken, peuteren
Slide 13 - Quiz
Carla wil [zich aansluiten] bij de tennisclub.
A
telefonisch verbinden
B
het met iets eens zijn
C
lid worden
Slide 14 - Quiz
Het lijkt mij een nogal [sterk] verhaal.
A
stevig gemaakt
B
veel van een bepaalde stof bevattend
C
vol spierkracht
D
overdreven
Slide 15 - Quiz
Wat is in je eigen woorden een homoniem?
Slide 16 - Open question
Wat vind je nog lastig?
Slide 17 - Open question
Homoniemen
Zijn woorden die er hetzelfde uitzien en hetzelfde klinken, maar een verschillende betekenis hebben. Bijvoorbeeld bank (om op te zitten) en bank (als geldinstelling).
Slide 18 - Slide
Homofoon
Soms klinken twee woorden hetzelfde, maar schrijf je ze anders.
Mijn tante lacht altijd heel hard.
Mijn hart klopt heel snel.
Slide 19 - Slide
Ze leiden ons de weg naar het hotel.
Wij lijden veel pijn na onze valpartij.
A
homoniem
B
homofoon
C
synoniem
D
antoniem
Slide 20 - Quiz
Welk woord is een homofoon woord?
A
rouw en rauw
B
Knop (op je toetsenbord)
Knop (aan een boom)
C
Doelman en keeper
Slide 21 - Quiz
Onze bok is gisteren papa geworden van 3 kleine geitjes.
Bij de turnles moest ik met de trampoline over de bok springen.