Presenteren introductie 2f (aanbouw)

Lodewijk Bonaparte

Koning van Holland (1806-1810)

Holland was de facto een vazal van het Franse keizerrijk


1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Lodewijk Bonaparte

Koning van Holland (1806-1810)

Holland was de facto een vazal van het Franse keizerrijk


Slide 1 - Slide

Een populaire vorst:


"Iek ben Konijn van 'Olland!"

Tot hij van Napoleon weer moest vertrekken...

Slide 2 - Slide

Wat vinden jullie van presenteren?

Slide 3 - Mind map

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

Wat viel jullie op?

Slide 6 - Open question

Presenteren: beoordeling
Samenhang
Afstemming op doel
Afstemming op publiek
Woordenschat en woordgebruik
Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing

Slide 7 - Slide

Samenhang
De kandidaat is in staat om met complexere verbanden samenhang aan te brengen. De gedachtegang is logisch en consequent, een eventueel zijspoor is niet hinderlijk. Hij kan, indien nodig, de opbouw aan het publiek duidelijk maken, en deze aanhouden

Slide 8 - Slide

Samenhang
Hij gebruikt correcte voegwoorden en maakt correct eenvoudige verwijzingen. Fouten kunnen nog voorkomen in complexe verwijzen

Slide 9 - Slide

Afstemming op doel
De kandidaat bereikt het spreekdoel. Indien gevraagd kan hij verschillende spreekdoelen in één voordracht combineren


Slide 10 - Slide

Afstemming op het publiek
De kandidaat kiest in formele of informele situaties zonder moeite consequent de juiste toon

Hij kan, indien nodig, spontaan afwijken van een voorbereide tekst en ingaan op punten die vanuit het publiek worden aangedragen.

Slide 11 - Slide

Woordenschat en woordgebruik
De kandidaat heeft een goede woordenschat. Dit laat hij horen door te variëren in woordgebruik. Hij kiest vrijwel altijd woorden die passend zijn voor de situatie.

Slide 12 - Slide

Voorbereiding 

Verzamel informatie. Gebruik ook de informatie die je vindt bij je stelling. 

Denk aan goede voorbeelden bij elk argument.

Maak keuzes.
















Slide 13 - Slide

Verdeel je presentatie in een inleiding – middenstuk - slot

Bepaal welke hulpmiddelen je gebruikt (foto’s, andere afbeeldingen).

Schrijf de presentatie uit en leer de presentatie aan de hand van 
sleutelwoorden (je mag een spiekbriefje met sleutelwoorden gebruiken).

Oefenen – oefenen - oefenen. 

Slide 14 - Slide

Opening

Wacht totdat het stil is en begin je presentatie met een duidelijke opening. 



Slide 15 - Slide

Wat is belangrijk aan je houding tijdens het spreken?

Slide 16 - Mind map

Houding
- Sta met twee benen op de grond. 
-  of: Zit rechtop.
- Je knieën een beetje gebogen en niet op slot. 
- Je armen langs je lichaam. 
- Rug recht, schouders naar achteren. 
- Ogen het publiek in. 

Slide 17 - Slide

Wat is verbale communicatie?
A
Spreken
B
Spreken en luisteren
C
Met handen en voeten praten
D
Afbeeldingen gebruiken

Slide 18 - Quiz

Wat is een voorbeeld van non-verbale communicatie? (meerdere antwoorden mogelijk)
A
Tekens & Symbolen
B
Praten met handen en voeten
C
Lichaamshouding
D
Van je gezicht aflezen

Slide 19 - Quiz

Presenteer jezelf!
In een presentatie gebruik je verbale en 
non-verbale communicatie 

Slide 20 - Slide