3-4 Oog en bril uitwerkingen

H3.4 Oog en bril 
1 / 47
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

H3.4 Oog en bril 

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?

  • Opgaven maken en nakijken

Slide 2 - Slide

Opgave 39
timer
3:00

Slide 3 - Slide

Opgave 39
 a/ De brandpuntsafstand kan veranderd worden door de ooglens platter of boller te maken.

Slide 4 - Slide

Opgave 39
b/ Bij bijzienden is de ooglens te sterk (of de oogas te lang). De ooglens vormt daardoor beelden vóór het netvlies.


Slide 5 - Slide

Opgave 39

c/  De lenzen van een bijziende zijn te sterk, dus te veel plus. Met negatieve lenzen kun je het probleem oplossen

Slide 6 - Slide

Opgave 40
timer
3:00

Slide 7 - Slide

Opgave 40
a/ Als Paul naar buiten kijkt, zijn zijn ooglenzen ontspannen en relatief plat. Als hij naar zijn telefoon kijkt, worden zijn ooglenzen boller waardoor ze de lichtstralen beter kunnen convergeren.


Slide 8 - Slide

Opgave 40
b/ Bij het naar de telefoon kijken worden de spiertjes aangespannen en de ooglens wordt boller. Dit is daarom inspannender dan ver weg kijken.

Slide 9 - Slide

Opgave 41
timer
4:00

Slide 10 - Slide

Opgave 41

Slide 11 - Slide

Opgave 41
b/ Het beeld is verkleind.


Slide 12 - Slide

Opgave 41
c/ Het beeld staat ondersteboven.


Slide 13 - Slide

Opgave 41
d/ Als de lucifer verder van het oog staat, wordt het beeld kleiner.

Slide 14 - Slide

Opgave 42
timer
4:00

Slide 15 - Slide

Opgave 42
 a/ v = 10 cm

Slide 16 - Slide

Opgave 42
b/ b = 1,7 cm


Slide 17 - Slide

Opgave 42
c/  1/f=1/v + 1/b
1/f= 1/10 + 1/1.7
f= 1.45 cm

Slide 18 - Slide

Opgave 42
d/ Nu geldt: v = 100 m, b = 1,7 cm = 0,017 m. Als je weer de lenzenformule gebruikt zoals bij vraag c, dan vind je: f = 0,017 m = 1,7 cm. (Het brandpunt ligt dus op het netvlies.) De brandpuntsafstand is dus 1,7 – 1,45 = 0,25 cm groter geworden. Dat komt overeen

met  0.25/1.45× 100% = 17%.


Slide 19 - Slide

Opgave 43
timer
3:00

Slide 20 - Slide

Opgave 43
a/ De contactlenzen zijn negatief. Kennelijk zijn de ooglenzen van José te veel plus, dus ze is bijziend.


Slide 21 - Slide

Opgave 43
b Nee, ze is bijziend. Ze kan alles van dichtbij goed lezen.


Slide 22 - Slide

Opgave 43

c Ja, want in de verte ziet ze niet goed. Ze kan haar ooglenzen niet genoeg ‘ontspannen’.

Slide 23 - Slide

Opgave 44
timer
3:00

Slide 24 - Slide

Opgave 44
a/ Marjan is bijziend.

Slide 25 - Slide

Opgave 44
b/ Ze heeft een bril met negatieve glazen nodig (zie ook opgave 43).

Slide 26 - Slide

Opgave 45
timer
3:00

Slide 27 - Slide

Opgave 45
a/  f = 1/S = 1/4 = 0,25 m = 25 cm



Slide 28 - Slide

Opgave 45
b/  Gerard is nog jong, dus oudziend zal hij niet zijn. Hij heeft pluslenzen nodig, dus hij is verziend.

Slide 29 - Slide

Opgave 46
timer
3:00

Slide 30 - Slide

Opgave 46
a/ De ooglens is te zwak (convergeert te weinig) en Ester is te jong om oudziend te zijn. Ester is dus verziend.

Slide 31 - Slide

Opgave 46
b/ Figuur A: het beeld komt achter het netvlies terecht.


Slide 32 - Slide

Opgave 46
c/ Zie figuur 17. De stippellijnen geven de lichtstralen weer zonder bril en de doorgetrokken lijnen laten de lichtstralen zien met bril.

Slide 33 - Slide

Opgave 47
timer
3:00

Slide 34 - Slide

Opgave 47
Er valt een evenwijdige bundel licht op het scherm. Het lampje is daarom in het brandpunt geplaatst, dus de afstand tussen lens en lamp is gelijk aan f.
De brandpuntsafstand f bereken je met:

f = 1/S = 1/17 = 0,059 m = 5,9 cm

Slide 35 - Slide

Opgave 48
timer
4:00

Slide 36 - Slide

Opgave 48
a/ De ooglenzen van een bijziende zijn te bol (ze convergeren het licht te veel). Bij de laserbehandeling worden de lenzen minder bol gemaakt.

Slide 37 - Slide

Opgave 48
b/ Het probleem van oudzienden is dat de spiertjes in hun ogen niet meer in staat zijn om de ooglenzen voldoende te laten accommoderen. In rust zijn hun lenzen prima. Door laseren worden de ooglenzen juist zwakker, dus dat maakt het probleem alleen maar erger.

Slide 38 - Slide

Waarop valt het licht om een beeld te vormen in je oog?
A
Iris
B
Pupil
C
Netvlies
D
Hersenen

Slide 39 - Quiz

Bij veel licht is de pupil
A
Groot
B
Klein
C
Licht heeft geen invloed op pupil

Slide 40 - Quiz

Wat is constant in de oog
A
brandpuntafstand
B
beeldafstand
C
voorwerpafstand

Slide 41 - Quiz

Hoe heet het als de spiertjes rondom de les, de lens verstellen?
A
Revalideren
B
Accomoderen
C
Adapteren
D
Corrigeren

Slide 42 - Quiz

Wat is het probleem als je bijziend ben?
A
Ooglens is te sterk
B
Ooglens is te zwak

Slide 43 - Quiz

Welke lens heb je nodig als je bijziend bent?
A
negatief
B
positief

Slide 44 - Quiz

Hoe sterk is een lens als de brandpuntafstand 35 cm is?
A
0,029
B
2,9
C
0,29

Slide 45 - Quiz

Klaas moet voor zijn werk vaak lange stukken rijden. Hij merkt dat hij op dagen dat hij werkt vaak thuiskomt met hoofdpijn. Als hij thuis een boek wilt lezen moet hij zijn armen altijd gestrekt houden voordat hij scherp ziet. Welke oogafwijking heeft Klaas?
A
Bijziend
B
Verziend
C
Oudzien
D
Weet ik niet

Slide 46 - Quiz

Heb jij je huiswerk genoteerd in jouw agenda?

Slide 47 - Slide