H12 CONSTRUCTIES - VOORKENNIS

doelen krachten basisstof 1 + 2
Beheers ik de doelen die horen bij basisstof 1 + 2 van het hoofdstuk krachten? 
Text
1 / 15
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

doelen krachten basisstof 1 + 2
Beheers ik de doelen die horen bij basisstof 1 + 2 van het hoofdstuk krachten? 
Text

Slide 1 - Slide

Je kunt de uitwerkingen van een kracht benoemen.
Je kunt kracht meten met een krachtmeter/veerunster.
Je kunt de drie onderdelen van een krachtpijl benoemen.
Je kunt verschillende soorten krachten herkennen.
Je kunt het verschil beschrijven tussen elastische en plastische vervorming.
Je kunt trekkrachten en drukkrachten in een constructie onderscheiden.
Je kunt bij een aantal soorten bruggen benoemen welke krachten optreden.
Je kunt rekenen met de formule voor de zwaartekracht
Je kunt de resulterende kracht (nettorkracht) op een voorwerp bepalen

Je kunt de uitwerkingen van een kracht benoemen. 
Je kunt kunt een voorbeeld van een krachtmeter benoemen
Je kunt de drie onderdelen van een krachtpijl benoemen. 
Je kunt verschillende soorten krachten herkennen. 
Je kunt het verschil beschrijven tussen elastische en plastische vervorming. 
Je kunt trekkrachten en drukkrachten in een constructie onderscheiden. 
Je kunt bij een aantal soorten bruggen benoemen welke krachten optreden.
Je kunt rekenen met de formule voor de zwaartekracht 
Je kunt de resulterende kracht (nettokracht) op een voorwerp bepalen
Je kunt rekenen met de formule voor de zwaartekracht 
 

Slide 2 - Slide

Een kracht kan:
A
vorm en richting veranderen
B
richting en snelheid veranderen
C
vorm en snelheid veranderen
D
vorm, snelheid en richting veranderen.

Slide 3 - Quiz

Spierkracht
Kleefkracht
Motorkracht
Spankracht

Slide 4 - Drag question

De eenheid van kracht is:
A
gram
B
kilogram
C
newton
D
newton per vierkante meter.

Slide 5 - Quiz

De Zwaartekracht reken je uit met de formule:
A
F = m x a
B
Fz = m x g
C
Fz = m x V
D
Nz = m x 10

Slide 6 - Quiz

Je staat op de weegschaal. De weegschaal wijst 49 kg aan. Hoe groot is de zwaartekracht op je lichaam?
A
4,9 kg
B
490 kg
C
49 N
D
490 N

Slide 7 - Quiz

Een slappe veer gebruik je voor zware voorwerpen
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

Een weegschaal is een voorbeeld van een krachtmeter.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

welke 4 krachten werken hier?

Slide 10 - Open question

F2 = 53 N de krachtenschaal is 1 cm ≙ 15 N. hoeveel cm moet zijn pijl dan zijn?

Slide 11 - Open question

Elke fietser levert een kracht van 150 N. De luchtweerstand is 300 N
De resulterende kracht is:
Text
A
0 N
B
150 N
C
300 N
D
150 x 150 = 22,5 kN

Slide 12 - Quiz

Hoeveel is de resulterende kracht?
A
100 N
B
300 N
C
700 N
D
500 N

Slide 13 - Quiz

Eugène wil twee krachten tekenen. De
eerste kracht is 4,0 N groot; de tweede kracht is 6,0 N groot.
Welke krachtenschaal kan hij het best nemen?
A
1cm=2 N
B
1cm= 1 N
C
1cm = 3N
D
1cm=4N

Slide 14 - Quiz

In welk gedeelte werkt/werken de drukkracht(en) --> TG
A
A
B
A en B
C
B
D
geen van beide

Slide 15 - Quiz