Passé composé

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

De werkwoorden op -ER

1. Je mange une banane.
2. J'ai mangé une banane.
Wat is het verschil tussen deze zinnen?

De werkwoorden op -ER

= Ik eet een banaan

= Ik heb een banaan gegeten

Résumé

De passé composé is de verleden tijd - zoals in het Nederlands 'ik heb gegeten'

Je hebt altijd twee onderdelen nodig om de passé composé te maken

1. Een vorm van het werkwoord avoir 

2. Een heel werkwoord. Hier maak je de stam van (-er) voeg je een 'é' aan toe. 

Voorbeeld: manger - er -> mang + é = mangé

J'ai mangé                          Nous avons mangé

Tu as mangé                      Vous avez mangé

Il/elle/on a mangé           Ils/elles ont mangé

Geef de juiste vorm van avoir
Nous ....

1. avez
2. avons
3. ont
4. a

Geef de juiste vorm van avoir
Ils ....

1. avez
2. avons
3. ont
4. a

Maak het voltooid deelwoord:
Parler

1. Parleré
2. Parler
3. Parlér
4. Parlé

Zet deze zin in de passé composé
Ils (parler).......

1. Ils ont parlé
2. Ils parlé
3. Ils a parlér
4. Ils avons parler

Zet deze zin in de passé composé
Je (regarder) ....... un film

1. J'ai regarder un film
2. J'ai regardé un film
3. J'ai regarde un film
4. J'as regardé un film

Zet deze zin in de passé composé
Vous (manger)..... une pizza

1. Vous avons manger une pizza
2. Vous avez mangé une pizza
3. Vous avons mangé une pizza
4. Vous avez manger une pizza

Geef de passé composé:
Nous (visiter) .....

Geef de passé composé:
Ma sœur (aimer) .....

Zeg dat je vlees (la viande) hebt gegeten

Zeg dat je broer (frère) heeft gedanst.

Begrijp je hoe de passé composé werkt?

1. Ja, ik begrijp het
2. Ik begrijp het ongeveer, maar nog niet helemaal
3. Nee, ik begrijp nog niet hoe het werkt