FUTURE TIME (going/will

FUTURE TIME
Hoe zeg je dat iets in de toekomst gaat gebeuren?
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

FUTURE TIME
Hoe zeg je dat iets in de toekomst gaat gebeuren?

Slide 1 - Slide

Wanneer iets in de toekomst gaat gebeuren, en je weet het NIET helemaal zeker, dan gebruik je...
A
will + hele werkwoord
B
am/are/is going to + hele werkwoord
C
am/are/is + hele werkwoord
D
werkwoord + ed

Slide 2 - Quiz

Wanneer iets in de toekomst gaat gebeuren, en je weet het zeker, dan gebruik je...
A
will + hele werkwoord
B
am/are/is going to + hele werkwoord
C
am/are/is + hele werkwoord
D
werkwoord + ed

Slide 3 - Quiz

Ajax _____________ (win) the Dutch Championship this year
A
is going to win
B
would win
C
could win
D
will win

Slide 4 - Quiz

The train __________ (leave) at 7.30.
I saw it on the timetable
A
is going to leave
B
would leave
C
won't leave
D
will leave

Slide 5 - Quiz

I hope it _____________ (rain) because I am going to give a garden party tomorrow.

A
will rain
B
is not going to rain
C
won't rain
D
is going to rain

Slide 6 - Quiz

______ you _____ (help) me carrying these boxes into the garage?

A
are (you) going to
B
will (you) help
C
can (you) help
D
did (you) help

Slide 7 - Quiz

______ I ______ (assist) you with these history exercises? They look pretty difficult.
A
will (I) assist
B
am (I) going to assist
C
are (I) going to assist
D
shall (I) assist

Slide 8 - Quiz

Peter ____________ (visit) Jeffrey next weekend because it is his birthday.

Slide 9 - Open question

Look at these clouds. It ___________ (rain) soon.

Slide 10 - Open question

Waarom is het antwoord op de vorige vraag:
en niet ?
is going to rain
will rain
A
je weet het niet zeker
B
je weet het zeker (het bewijs wordt geleverd)
C
je weet een weersbericht altijd zeker
D
het is al gebeurd.

Slide 11 - Quiz

Watch out! These books ____________ (fall)

Slide 12 - Open question

Je vertelt dat je naar de tandarts gaat omdat je een afspraak hebt.
(welke uitspraak gebruik je dan?)
A
I will visit the dentist
B
I am going to visit the dentist
C
I am not going to the dentist
D
I am going to the hairdresser

Slide 13 - Quiz

Waarom moet het antwoord op de vorige vraag zijn?
'I am going to visit the dentist'
A
het is een spontaan idee
B
je weet het niet zeker
C
Je weet het zeker, want je hebt een afspraak
D
het gaat misschien niet door

Slide 14 - Quiz

Je hebt opeens honger en gaat een pizza bestellen.
(welke uitspraak gebruik je dan?)
A
I have ordered a pizza
B
I won't order a pizza
C
I am not going to order a pizza
D
I will order a pizza

Slide 15 - Quiz

Waarom moet het antwoord op de vorige vraag zijn?
'I will order a pizza'
A
het is een spontaan idee
B
je weet het niet zeker
C
Je weet het zeker, want je hebt een afspraak
D
het gaat misschien niet door

Slide 16 - Quiz

THE END

Slide 17 - Slide