M4 week 40

M4 week 40
1 / 28
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

M4 week 40

Slide 1 - Slide

1HV1 Première leçon
Les objectifs :
  • Je kunt teksten over ambitie en beroepen lezen en begrijpen
  • Je kent de reg.ww. op -er, -ir, -re
  • Je kent de onreg. ww. être, avoir, aller, faire, prendre, pouvoir, vouloir, venir, partir, devoir, mettre en connaître
Le programme :
  • Apprendre appr. 1,2,3 p. 75
  • Faire ex. 1-15
Bonjour! Bienvenue à la semaine quarante.

Slide 2 - Slide

Qu'est-ce qu'on va faire?
  • Controler les devoirs
  • Lesson up
  • quizlet
  • Au travail

Slide 3 - Slide

Lesson up

Prend ton ordinateur
Open lesson up
Vul de code in

Slide 4 - Slide

Unité 6 Ambitions

Prend ton ordinateur
6.1 Regarder ex. 1 et 2 ensemble

Slide 5 - Slide

Hoe goed weet je nog hoe je de regelmatige werkwoorden moet vervoegen? (présent)
😒🙁😐🙂😃

Slide 6 - Poll

Regelmatige werkwoorden op -er
Regelmatige werkwoorden op -ir
Regelmatige werkwoorden op -re
Vendre
Finir
Aimer
Choisir
Attendre
Regarder

Slide 7 - Drag question

Regelmatige werkwoorden op -er
Je -e
Tu -es
Il / elle / on -e
Nous -ons
Vous -ez
Ils / elles -ent

Slide 8 - Slide

Zet de werkwoorden tussen haakjes in de goede vorm:
1. Vous ( aimer)
3. Tu ( parler)

Slide 9 - Open question

Regelmatige werkwoorden op -ir
Je -is
Tu -is
Il / elle / on -it
Nous -issons
Vous -issez
Ils / elles -issent

Slide 10 - Slide

1. Ils (finir)
2. Je ( choisir)

Slide 11 - Open question

Regelmatige werkwoorden op -re
Je -s
Tu -s
Il / elle / on -
Nous -ons
Vous -ez
Ils / elles -ent

Slide 12 - Slide

Vervoeg:

Ils (rendre)
A
Ils rendrent
B
Ils rend
C
Ils rendent
D
Ils rendont

Slide 13 - Quiz

Vervoeg:

Elle (vendre)
A
Elle vend
B
Elle vendre
C
Elle vends
D
Elle vendent

Slide 14 - Quiz

Vervoeg in de présent. Geef alleen het juiste werkwoord (zonder onderwerp).

Je (vendre)

Slide 15 - Open question

Vervoeg in de présent. Geef alleen het juiste werkwoord (zonder onderwerp).

Je (finir)

Slide 16 - Open question

avoir = hebben
être = zijn

Slide 17 - Slide

faire = maken/doen
aller = gaan

Slide 18 - Slide

Vouloir et Pouvoir
Vouloir
Pouvoir
Je
veux
peux
Tu
veux
peux
Il / elle / on
veut
peut
nous
voulons
pouvons
vous
voulez
pouvez
Ils / elles
veulent
peuvent

Slide 19 - Slide

Je peux
Tu peux
Il peut
Elle peut
Nous pouvons
Vous pouvez
Ils/elles peuvent
Ik kan
Jij mag
Hij kan
Zij mag
Wij kunnen
Jullie mogen
Zij mogen

Slide 20 - Drag question

Aller
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
vais
vas
va
allons
allez
vont

Slide 21 - Drag question

  Zet de vervoegingen van het werkwoord 'aller' in de goede volgorde.
aller
il, elle, on va
nous allons
tu vas
vous allez
ils vont
je vais

Slide 22 - Drag question

aller (je)
timer
0:20

Slide 23 - Open question

aller (nous)
timer
0:20

Slide 24 - Open question

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Vous (vouloir)
A
pouvons
B
pouvez
C
voulons
D
voulez

Slide 25 - Quiz

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Elle (pouvoir)
A
peux
B
veux
C
peut
D
veut

Slide 26 - Quiz

Quizlet

Prend ton ordinateur
Open quizlet
Vul de code in

Slide 27 - Slide

Au travail en ligne

Prend ton ordinateur portable et va au travail!

Slide 28 - Slide