De woordsoorten aanwijzend voornaamwoord (av) en vragend voornaamwoord (vrv).
4.7 Grammatica
In deze paragraaf leer je:
Slide 3 - Slide
b. Wat voor een winterjas moet je aanschaffen en welke broek past daarbij?
vrv vz lw zn hww psv zww vrv znw zww
4.7 Grammatica
Bespreken huiswerk - opdracht 1 blz. 65
Slide 4 - Slide
c. Weet je wat voor een 'Capsule Wardrobe' voor je kan betekenen?
zww psv vrv vz lw zn vz psv hww zww
4.7 Grammatica
Bespreken huiswerk - opdracht 1 blz. 65
Slide 5 - Slide
d. Die bevat 37 belangrijke kledingstukken, meer heb je niet nodig.
av zww htw bn zn zww psv
4.7 Grammatica
Bespreken huiswerk - opdracht 1 blz. 65
Slide 6 - Slide
e. Deze kledingstukken combineer je steeds op een andere manier.
av zn zww psv - vz lw bn zn
4.7 Grammatica
Bespreken huiswerk - opdracht 1 blz. 65
Slide 7 - Slide
f. Op die manier draag je je kleding veel bewuster.
vz av zn zww psv - vz lw bn zn
4.7 Grammatica
Bespreken huiswerk - opdracht 1 blz. 65
Slide 8 - Slide
4.7 Grammatica - de woordsoorten
woordsoort
afk.
voorbeeld
lidwoord
lw
de, het, een
bijvoeglijk naamwoord
bn
knap, slim, stevig, dromerig, katoenen
zelfstandig naamwoord
zn
kapper, tijdschrift, probleem, Scheveningen
voorzetsel
vz
voor, met, aan, tijdens, ondanks, vanwege
persoonlijk voornaamwoord
psv
ik, je, u, hij, haar, het, ons, wij, jullie, hen
bezittelijk voornaamwoord
bzv
mijn, jouw, je, uw, zijn, haar, onze, jullie, uw, hun
hoofdtelwoord
htw
één, drie, honderdtwintig, veel, weinig
rangtelwoord
rtw
eerste, tweede, middelste, laatste
timer
1:00
Slide 9 - Slide
4.7 Grammatica - de woordsoorten
woordsoort
afk.
voorbeeld
hulpwerkwoord
hww
Het helpt een zelfstandig werkwoord. Er staat in de zin één of meerdere werkwoorden. hebben, zijn , moeten, kunnen, willen
zelfstandig werkwoord
zww
Het heeft geen ander werkwoord nodig. Er staat in de zin maar één werkwoord. fietsen, rennen, spelen, schrijven, afronden
Bijzondere woordsoorten
Ik voetbal morgen tegen ADO.
Ik ga morgen tegen ADO voetballen.
Slide 10 - Slide
4.7 Grammatica - de woordsoorten
Wat moet je weten/kennen
Op de toets worden de woordsoorten en de afkortingen gegeven.
Jij moet natuurlijk wel weten, welke woordsoort bij welk woord hoort!
Slide 11 - Slide
Wie heeft er last van kledingkeuzestress?
zw zn vz zn
4.7 Grammatica
Zelfstandig werken
timer
1:00
Slide 12 - Slide
maak opdracht 1 op blz. 65 (de eerste zin samen)
Lees de leertekst op aanwijzend voornaamwoord op blz. 66
Maak opdracht 3 en 4 op blz. 66
4.7 Grammatica
Zelfstandig werken
timer
1:00
Slide 13 - Slide
Met een aanwijzend voornaamwoord (av) kun je iets of iemand aanwijzen. deze tafel (de), die docent (de), dit bord (het), dat boek (het). Vaak staat het dan voor een zelfstandig naamwoord.
Het kan ook zonder zelfstandig naamwoord gebruikt worden. Het wijst dan terug naar iets wat eerd genoemd is.
'Mooie sneakers, die wil ik wel hebben!'
4.7 Grammatica
Leertekst Aanwijzend voornaamwoord blz. 66
Slide 14 - Slide
Met een vragend voornaamwoord (vrv) vraag je naar een persoon of ding.
Wie is het? Wat is er aan hand? Wat voor een huis woon je? Welke vrucht wil je?
Vragend voornaamwoord staat vaak voor in de zin, maar kan ook in het midden van de zin staan. Om welke drie jongens gaat het?
4.7 Grammatica
Leertekst Vragend voornaamwoord blz. 68
Slide 15 - Slide
maak opdracht 3, 4, 6, 7 en 8 op blz. 67 - 69.
Klaar werk aan je fictiedossier
4.7 Grammatica
Zelfstandig werken
timer
1:00
Slide 16 - Slide
aanwijzend voornaamwoord (av) en vragend voornaamwoord (vrv).