This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Hello class!
I'm glad you got here fastly! :) (Is that good English?)
Take out your books, coats off, gum in the bin!
Slide 1 - Slide
This week:
Grammar: adjectives v.s. adverbs
Words: Crime and the law, police reports.
Slide 2 - Slide
Picture from real life:
Is "Travel Proud" correct? If not, what should it be?
First, do ex. 4 + 5 (p. 213-214), then explain it to me.
Slide 3 - Slide
We are going to look at the difference between adjectives & adverbs. Would you like to practice it? (stem = anoniem)
Yes, I want to know more and practice!
No, I already know this enough and will get started on 6 + 7 (p. 215) & 1 + 2 (p. 211-212)
Slide 4 - Poll
ADVERBS & ADJECTIVES
Slide 5 - Slide
Adjectives = bijv. nw.
Een bijvoeglijk naamwoord gebruik je om iets of iemand
te omschrijven. Een bijvoeglijk naamwoord wordt vaak gevolgd door een zelfstandig naamwoord.
He saw the red car drive past / Hij zag de rode autolangsrijden
De vraag hier is: WAT?
That is an amazinggirl. (Wat voor meisje?)
I think he is a terriblefootball player.
Slide 6 - Slide
Adverb = bijwoord
Een bijwoord gebruik je om aan te geven HOE iemand iets doet. Een bijwoord omschrijft vaak een werkwoord, maar ook een anderbijwoord, eenbijvoeglijk naamwoordof dehele zin.
Mary singswonderfully (how does she sing?).
My grandparents talkincrediblyloudly.
I am eating an amazinglydelicious steak!
Slide 7 - Slide
Hoe maak je een bijwoord?
Bijvoeglijk naamwoord + LY
IC - ALLY
(fantastic - fantastically)
Y - ILY
funny - funnily
Slide 8 - Slide
Uitzonderingen:
good - well
quite - quite
fast - fast
hard - hard
long - long
Slide 9 - Slide
Uitzonderingen ww:
to be, to look, to appear, to seem (denk aan de zintuigen)
dan geen - ly!
I look ______ (amazing) in my new dress!
Slide 10 - Slide
Uitzonderingen ww:
to be, to look, to appear, to seem (denk aan de zintuigen)