Faalangst

Welkom!
Omgaan met faalangst
1 / 21
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom!
Omgaan met faalangst

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Energizer! 
Wat heb jij afgelopen week allemaal ervaren m.b.t. dit onderwerp? Mag van alles zijn!

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Video

This item has no instructions

Wat herken je bij jezelf uit dit filmpje?

Slide 4 - Mind map

This item has no instructions

Wat is faalangst?
Faalangst is de angst voor wat er gebeurt als je slechter presteert dan verwacht. Dat je dan anderen, maar ook jezelf teleurstelt. 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Soorten faalangst

Slide 6 - Slide

Reacties op faalangst: 
- actieve faalangst
- passieve faalangst

Verschillende uitingsvormen van faalangst:
- Vluchten (je wil zo snel mogelijk weg)
- Vechten (je wordt boos)
- Bevriezen (je krijgt een black-out)

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Controle krijgen over jezelf in een lastige situatie
- Omschrijf een situatie die jij persoonlijk heel moeilijk vond.
- Wat dacht je op dat moment?
- Wat voelde je?
- Hoe reageerde je, welk gedrag vertoonde je?
- Hoe hoog was jouw temperatuur?
- Wat zou je kunnen veranderen?

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Jouw temperatuur omlaag krijgen

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

De buikademhaling
Kan je jezelf rustig maken? Dat kan! 
 Wat werkt voor jou ontspannend?


Oefenen! 4 tellen in, 8 tellen uit.
hoog ademhalen = stress (gevaar)
buikademhaling = andere signalen naar je hersenen (meer zuurstof)

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Spierontspanning

Spanning slaat zich op in je spieren.
Vaak heb je niet door hoe gespannen je bent tot je er echt op gaat letten.

Wat kan helpen is een spierontspanningsoefening, zoals de body scan.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Theorie "4-G Methode"
De manier waarop je denkt beïnvloedt voor een groot deel je prestaties. Als je negatief denkt is er een grote kans dat het inderdaad niet goed gaat en dat zorgt ervoor dat je steeds meer gaat geloven in je eigen negatieve gedachten. Gelukkig is er een methode om deze manier van denken te veranderen, waardoor je minder last hebt van stress en waardoor en waardoor situaties prettiger verlopen. We noemen dit anders denken de  4­G methode.

De 4 ­G’s staan voor: 
Gebeurtenis + Gedachte = Gevoel + Gedrag 

Hoe je over een gebeurtenis en over jezelf denkt, heeft grote invloed op je gevoelens en je gedrag.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Theorie "4-G Methode"
Gebeurtenis: Tim moet een spreekbeurt houden. 
Gedachte (negatief ): Het zal wel niet lukken en de klas lacht me vast uit. 
Gevoel: Tim is zenuwachtig en krijgt buikpijn. 
Gedrag: Tim komt niet uit zijn woorden en vergeet wat hij wilde vertellen. 

Gebeurtenis: David moet een spreekbeurt houden. 
Gedachte (positief ): Iedereen is zenuwachtig voor een spreekbeurt maar ik heb het goed voorbereid  
en ik ga gewoon mijn best doen. 
Gevoel: David is positief gespannen. 
Gedrag: David houdt een goede spreekbeurt. Voortaan heeft hij het vertrouwen dat hij goed is in  
het houden van spreekbeurten. 

Je ziet dat de gedachte die je hebt over de gebeurtenis bepaalt hoe je je voelt en gedraagt. 
­Als we de gedachte veranderen, veranderen we ons gevoel en gedrag!

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 
Gebeurtenis: Thomas zit in de klas en heeft een repetitie. 
Gedachte: Ik ga vast een onvoldoende halen. 
Gevoel: Thomas voelt zich onzeker. 
Gedrag: Thomas krijgt het warm en kan geen vragen meer beantwoorden. Als de bel gaat en hij buiten staat, weet hij alle antwoorden weer. 
 
Opdracht: Buig de negatieve gedachte om naar een positieve gedachte. 

Slide 14 - Slide

This item has no instructions


Gebeurtenis: Thomas zit in de klas en heeft een repetitie. 
Vul aan: - Gedachte ? - Gevoel ? - Gedrag ?

Slide 15 - Open question

This item has no instructions

Theorie "Rationele & Irrationele gedachten"
Gedachten die we over onszelf en over situaties hebben, zijn soms heel negatief. Als je er goed over nadenkt zijn ze vaak niet helemaal waar. Gedachten als ‘ik kan nooit iets goed doen’ of ‘ze moeten mij altijd hebben’ zijn nooit helemaal waar.

Gedachten die ons alleen maar negatieve of vervelende gevoelens geven noemen we irrationele gedachten. Er zijn twee vragen om te controleren of je gedachte positief (rationeel) is: 
•  Is de gedachte die ik heb helemaal waar? 
•  Helpt deze gedachte mij om mijn doel te bereiken? 

Als je deze twee vragen met ‘nee’ beantwoordt, is je gedachte irrationeel en is het belangrijk de gedachte te veranderen. 
De 4 ­G methode is niet hetzelfde als positief denken. Dit zou te simpel zijn. Er zijn redenen waarom je zo negatief denkt. Als je de gedachte ‘het feestje wordt vast een drama’ vervangt door de gedachte ‘het wordt een fantastisch feestje’, gaat dat je niet helpen. Je houdt geen rekening met eerdere ervaringen. Je zult deze gedachte dus niet geloven en houdt jezelf eigenlijk voor de gek. Je moet negatieve gedachten leren omzetten in helpende gedachten die wel waar zijn. 

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Kahoot

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Het g-schema
Helpende gedachten
- Ik heb ervoor geleerd, ik heb gedaan wat ik kon.
- Tot nu toe ben ik elk jaar over gegaan 
- Tot nu toe heb ik mijn presentaties ook 'overleefd'
- Ik mag nog een extra herkansing doen
- Volgende keer beter

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 
Opdracht: Omschrijf een voorbeeld van een gebeurtenis die je hebt meegemaakt en die niet goed verliep. Werk deze uit in het 4-G Schema, aan de hand van het stappenplan. 

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Stappenplan 4-G Methode
Stappenplan:  
  
  1. Schrijf eerst onder A de gebeurtenis op.  
  2. Schrijf dan bij C op wat je voelde en wat je deed.  
  3. Bij B schrijf je precies op wat je denkt of dacht in situatie A.  
  4. Dan ga je naar E, waar je opschrijft hoe je je zou willen voelen in situatie A en hoe je zou willen doen.  
  5. Daarna ga je naar D. Je gaat daar voor elke gedachte na, aan de hand van de 2 vragen, of het een rationele gedachte was die je bij B had.  
  6. Bij F schrijf je op wat je in zo'n situatie beter kunt denken (rationele gedachte) en wat je in het vervolg dus in situatie A probeert te denken.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Afsluiting


Wat neem je mee van vandaag?
Wat zou je zelf kunnen toepassen?

Slide 21 - Slide

This item has no instructions