H3 - KWT periode 3 werkwoorden en tijden

Aujourd'hui 

Passé composé met hulpwerkwoord  'avoir' of 'être'

 
1 / 28
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Aujourd'hui 

Passé composé met hulpwerkwoord  'avoir' of 'être'

 

Slide 1 - Slide

Passé composé

Slide 2 - Slide

Wat is een passé composé?
A
tegenwoordige tijd
B
voltooid tegenwoordige tijd
C
toekomende tijd
D
verleden tijd

Slide 3 - Quiz

Sleep de vervoegingen naar het juiste vakje
Passé composé
Geen passé composé
Je fais
Il parle
Il a parlé
Nous avons regardé
J'ai fait
Nous regardons

Slide 4 - Drag question

Wat is het verschil tussen de passé composé met être of avoir?

Slide 5 - Open question

-er        j'ai parl


-ir         j'ai grand


-re        j'ai perd
Wat zijn de uitgangen in de passé composé?
i
é
u

Slide 6 - Drag question

Tekst
Het werkwoord tomber vervoeg je in de passé composé met......
Het werkwoord chanter vervoeg je in de passé composé met....
Verreweg de meeste werkwoorden die in het Nederlands vervoegt met zijn, vervoeg je in het Frans met....
Het werkwoord avoir vervoeg je met....
Eén belangrijke uitzondering op die regel heb je geleerds in unité 1: het werkwoord être vervoeg je met....
être
avoir
être
avoir
avoir

Slide 7 - Drag question

Welk werkwoord gaat in de passé composé NIET met être?
A
arriver
B
commencer
C
descendre
D
rentrer

Slide 8 - Quiz

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord 'être' ?
A
adorer
B
attendre
C
perdre
D
tomber

Slide 9 - Quiz

passé composé
il/elle/on
ils
tu
j'
sont allés
ai fait
a fait 
es allé(e)

Slide 10 - Drag question

tu (choisir, passé composé)

A
as choisi
B
a choisi
C
est choisi
D
es choisi

Slide 11 - Quiz

Tu....... (être, passé composé)
A
tu as eu
B
tu as été
C
tu es allé
D
tu es été

Slide 12 - Quiz

vous (aller, passé composé)

A
êtes allée
B
êtes allé
C
êtes allés
D
êtes allées

Slide 13 - Quiz

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord 'être' ?
A
gagner (winnen)
B
faire (doen, maken)
C
aller (gaan)
D
avoir (hebben)

Slide 14 - Quiz

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord 'être'?
A
rentrer (terugkeren)
B
être (zijn)
C
écouter (luisteren)
D
louer (huren)

Slide 15 - Quiz

Vertaal:
Ik ben geweest
A
J'ai eu
B
Je suis êté
C
J'ai été
D
J'ai fait

Slide 16 - Quiz

Jij hebt gegeten = ?
(manger)

Slide 17 - Open question

Wij zijn gebleven
A
Nous avons resté
B
Nous avons restés
C
Nous sommes resté
D
Nous sommes restés

Slide 18 - Quiz

Ik (Thomas) ben gevallen = ?
(tomber)

Slide 19 - Open question

Jullie (Marie & Juliette) hebben gekocht = ?
(acheter)

Slide 20 - Open question

Jij (Juliette) hebt verloren = ?
(perdre)

Slide 21 - Open question

Wij hebben gekozen = ?
(choisir)

Slide 22 - Open question

Zij (mes soeurs) zijn vertrokken = ?
(partir)

Slide 23 - Open question

U (Madame) heeft gehuurd = ?
(louer)

Slide 24 - Open question

Zij (mes frères) zijn ingestapt = ?
(monter)

Slide 25 - Open question

Zij heeft gekookt = ?
(cuisiner)

Slide 26 - Open question

Oefenen
  • Maak de oefentoets (versie 2).  

Slide 27 - Slide

Jeu des verbes
  • Je gaat in groepjes het werkwoordenspel spelen. Nodig: dobbelsteen, een pion (gum, pennendopje, etc.). 
  • Het spel werkt als een ganzenbord. Wie als eerste bij de finish is, wint!
  • Heb je een werkwoord goed vervoegd? Dan mag je nog een keer. 
  • Geen hulpmiddelen! 

Slide 28 - Slide