2V Periode 3 (24-25)

2V Periode 3 (24-25)
1 / 35
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

2V Periode 3 (24-25)

Slide 1 - Slide

Programa
1. Inzagemoment PW U3&4
2. Start Unidad 5
3. La casa
4. Comunicación
5. Deberes


Slide 2 - Slide

Inzagemoment
Ga naar alkwin.remindotoets.nl
Inzagemoment is geopend --> Klik op het oogje! 
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Periode 3
SO unidad 5 (2x)                                    Containercijfer 3/4 U5+6
Leestoets                                                  Voca Unidad 5 1-90 NL-SP
                                                                       Voca Unidad 6 1-90 NL-SP
PW U5+6 (2x, toetsweek)
Lees + luister
Voca U5&6 NL-SP + Zinnetjes maken
Hay - Estar - Ser (vervoeg en verschil)
Llamarse (en andere wederkerende ww)
Regelmatige ww
Onregelmatige ww (tener, querer, venir cerrar, jugar, dormir, hacer, ir)
Perfecto (regelmatig + onregelmatig)
Gustar
Voorzetsels
Imperativo (regelmatig + onregelmatig) (vwo)

Slide 4 - Slide

9

Slide 5 - Video

00:42
Wat zijn "cuartos"?
A
kamers
B
kwartiertjes
C
vieren

Slide 6 - Quiz

00:58
Waar gaat Sabo heen?

Slide 7 - Open question

01:24
Voca badkamer

Slide 8 - Mind map

01:35
Wat is "de gang" in het Spaans?
A
El gango
B
El pasillo
C
El hal

Slide 9 - Quiz

01:47
Verbind de woorden
el dormitorio
el ático
las escaleras
el primer piso
de zolder
de eerste verdieping
de slaapkamer
de trap

Slide 10 - Drag question

02:27
Verbind de woorden
el garaje
la puerta
el sótano
la ventana
de deur
het raam
de garage
de kelder

Slide 11 - Drag question

02:53
Wat is "la chiminea"?

Slide 12 - Open question

03:32
Verbind de woorden
la sala
el comedor
la cocina
la nevera
de eetkamer
de koelkast
De woonkamer
de keuken

Slide 13 - Drag question

04:02
Voca "La casa"

Slide 14 - Mind map

La casa
vocabulario

Blz 52, ej 1, 2, 3 (luister)

Ej 1
Ej 2
Ej 3

Slide 15 - Slide

Comunicación
Blz 56, ej 1, 2, 3

Slide 16 - Slide

Deberes
Voca Unidad 5 blz 107 NL-SP
1-10

Slide 17 - Slide

Programa
  1. Controlar los deberes
  2. Ser 
  3. Hay
  4. Estar
  5. Trabajamos
  6. Deberes

Slide 18 - Slide

Controlamos los deberes
Voca Unidad 5 blz 107 NL-SP
1-10

Slide 19 - Slide

Ser
Betekenis:  zijn

Gebruik
- vaste eigenschappen. 
- Identiteit (nationaliteit, geslacht, beroep en afkomst)

- Tijd, datums, dagen en gebeurtenissen 

- Waarvan iets gemaakt is, iemand zijn eigendom

Slide 20 - Slide

HAY

Betekenis: er is/ er zijn 

(of in een vraagzin: zijn er/ is er)


Heeft maar 1 vervoeging: Hay


Gebruik:
- hoeveelheden (mucho/a, poco/a, demasiado/a, etc)
- onbepaalde lidwoorden (un, una, unos, unas).


Slide 21 - Slide

ESTAR
Zijn / zich bevinden / liggen

Gebruik: 
- plaatsbepaling
- gevoel, stemming, emotie
- fysieke toestanden 
- uiterlijkheid
- Burgelijke staat (getrouwd, gescheiden, overleden, etc.)
Blz. 54, ej 1 & 2

Slide 22 - Slide

Hay/ser/estar (zijn)
Bij 'zijn' altijd de top 3 volgen:

1. Hay (staat er letterlijk 'er is' of 'er zijn' in de zin?)

2. Estar (kun je 'zijn' vervangen door 'zich bevinden'?)

3. Ser (in de overige gevallen). 

Let op: je kunt je ook in een tijdelijke emotionele staat bevinden. Bijv. verdrietig, boos, verliefd etc. Ook dan gebruik je 'estar'.

Slide 23 - Slide

Hay - Estar - Ser

Blz 55, ej 4

Slide 24 - Slide

¿ Hay / Estar / Ser ?
  1. Estoy / soy en la clase.
  2. eres/ estás una chica alta y guapa
  3. La madre de mi amigo es / está policía
  4. Los amigos de Pepe son/ están en el parque
  5. Hay/ están muchas casas bonitas en este barrio
  6. ¿Dónde hay/ está el móvil de mi hermana?
  7. Vosotros sois/estáis unos alumnos muy listos
  8. Somos/ Estamos en el centro comercial

Slide 25 - Slide

Quizlet LIVE

werkwoord ESTAR

Slide 26 - Slide

Deberes
Voca Unidad 5 blz 107 NL-SP
1-20

Slide 27 - Slide

Programa
  1. Controlar los deberes
  2. Hay / Estar / Ser
  3. Voca
  4. Deberes 

Slide 28 - Slide

Controlamos los deberes
Voca Unidad 5 blz 107 NL-SP
1-20

Slide 29 - Slide

Hay/ser/estar (zijn)
Bij 'zijn' altijd de top 3 volgen:

1. Hay (staat er letterlijk 'er is' of 'er zijn' in de zin?)

2. Estar (kun je 'zijn' vervangen door 'zich bevinden'?)

3. Ser (in de overige gevallen). 

Let op: je kunt je ook in een tijdelijke emotionele staat bevinden. Bijv. verdrietig, boos, verliefd etc. Ook dan gebruik je 'estar'.

Slide 30 - Slide

¿ Hay / Estar / Ser ?
  1. Chupa Chup .................. una marca española.
  2. Mi colegio ...................... en Uithoorn.
  3. ¿................ un cine en Uithoorn?
  4. No, no ..................... un cine en Uithoorn.
  5. Amsterdam ............... la capital de Holanda.
  6. ............... muchos estudiantes en la universidad de Amsterdam.
  7. Los chicos .................. en el centro comercial.
  8. Gazpacho ................ un plato (=gerecht) típico de España.

Slide 31 - Slide

Antwoorden
  1. Chupa Chup ES una marca española.
  2. Mi colegio ESTÁ en Uithoorn.
  3. ¿HAY un cine en Uithoorn?
  4. No, no HAY un cine en Uithoorn.
  5. Amsterdam ES la capital de Holanda.
  6. HAY muchos estudiantes en la universidad de Amsterdam.
  7. Los chicos ESTÁN en el centro comercial.
  8. Gazpacho ES un plato (=gerecht) típico de España.

Slide 32 - Slide

Hay - Estar - Ser
Blz 55, ej 5 & 6

Slide 33 - Slide

La casa
Blz 52, ej 4, 5, 6 --> Zinnen maken (met hay/estar/ser)


Daarna DEZE online opdracht
(hay/estar/ser + tener)

Slide 34 - Slide

Deberes
Voca Unidad 5 blz 107 NL-SP
1-30

Slide 35 - Slide