NASK Hfdst 5 par X LES 34 herhaalles PW

1 / 30
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Pak alvast je rekenmachine erbij!

Slide 3 - Open question

Leg uit wat een wat een stroboscopische foto is?

Slide 4 - Open question

Een stroboscoop is zo ingesteld dat hij iedere
0,15s een flits geeft.
Laat met een berekening zien hoeveel tijd
het maken van deze foto heeft geduurd.

Slide 5 - Open question

Wat is de formule voor gemiddelde snelheid?
A
Snelheid = Afstand x Tijd
B
Snelheid = Afstand + Tijd
C
Snelheid = Afstand : Tijd
D
Snelheid = Afstand - Tijd

Slide 6 - Quiz

Wat moet je altijd op de verticale as zetten bij een afstand-tijd-diagram?
A
De afstand
B
De tijd
C
dat maakt niet uit
D
de variabele waarde

Slide 7 - Quiz

Luna fietst met een snelheid van 5,5 m/s, hoeveel km/h is dat?
A
19,8
B
5,5
C
1,53
D
55

Slide 8 - Quiz

Jordi fietst met 15 km/h naar school, daar doet hij een half uur over. Hoeveel km moet hij fietsen?
A
5 km
B
15 km
C
7,5 km
D
17,5 km

Slide 9 - Quiz

Een atleet loopt 1000 meter in 50 seconden, bereken zijn gemiddelde snelheid in m/s.
A
10 m/s
B
20 m/s
C
2500 m/s
D
25 m/s

Slide 10 - Quiz

Arno fietst in 1,5 uur 45 kilometer.

Laat met een berekening zien wat de gemiddelde snelheid van Arno in km/h is.
Rond af op 1 cijfer achter de komma.

Slide 11 - Open question

Een fabriek heeft een lopende band waarop fietsen worden gemaakt.
De medewerkers hebben 25 minuten nodig om de fiets in elkaar te zetten. De lengte van de lopende band is 125 m.

Laat met een berekening zien hoe groot de snelheid van de lopende band is in m/s en km/h?
Rond af op 3 cijfers achter de komma.

Slide 12 - Open question

Welke grafiek laat een voertuig met de laagste snelheid zien?
A
A
B
B
C
C

Slide 13 - Quiz

Lees uit de grafiek af welke lijn de grootste snelheid laat zien.
A
A
B
B
C
Geen van beide
D
Niet genoeg informatie

Slide 14 - Quiz

Wat kan je zeggen over de snelheid?
A
Het is 0 m/s
B
Die is constant
C
Er is een versnelling
D
Niks

Slide 15 - Quiz

Een auto remt af voor het rode verkeerslicht.
Wat voor beweging is dit?
A
een eenparige beweging
B
een versnelde beweging
C
een vertraagde beweging

Slide 16 - Quiz

Bij welke beweging hoort deze grafiek?

A
een eenparige beweging
B
een versnelde beweging
C
een vertraagde beweging

Slide 17 - Quiz

Bij welke beweging hoort deze grafiek?

A
een eenparige beweging
B
een versnelde beweging
C
een vertraagde beweging

Slide 18 - Quiz

Wat is de gemiddelde reactie tijd van een persoon?
A
Tussen de 0,8 en 1,0 seconde
B
Tussen de 0,7 en 1,0 seconde
C
Tussen de 0,9 en 1,0 seconde
D
Tussen de 0,6 en 1,0 seconde

Slide 19 - Quiz

In de grafiek zie je de remweg bij verschillende snelheden.
Hoe groter de snelheid is, hoe groter de remweg is.
Hoeveel keer is de remweg bij 100 km/h langer dan bij 50 km/h?
A
2
B
4
C
8

Slide 20 - Quiz

Een automobiliste rijdt met 80 km/h over een doorgaande weg. Ze ziet dat een vrachtauto voor haar een deel van zijn lading verliest. Ze reageert snel, maar toch duurt het even tot ze de rem intrapt.
Hoe noem je de afstand die haar auto aflegt tussen het moment dat ze de lading ziet schuiven en het moment dat ze de rem intrapt?
A
de reactieafstand
B
de remweg
C
de stopafstand

Slide 21 - Quiz

Het is mogelijk de afstand te berekenen die een voertuig nodig heeft om volledig tot stilstand te komen.
Wat is de formule aan waarmee je deze stopafstand kunt berekenen.
A
stopafstand=reactieafstand + remweg
B
stopafstand=reactieafstand - remweg
C
stopafstand= remweg x reactieafstand
D
stopafstand= remweg - reactieafstand

Slide 22 - Quiz

De stopafstand kun je berekenen met de formule:
stopafstand = reactieafstand + remweg
De remweg kun je meestal bepalen uit een grafiek. Voor de reactieafstand kun je een formule gebruiken.
A
reactieafstand=snelheid x reactietijd
B
reactieafstand=snelheid : reactietijd
C
reactieafstand= reactietijd : snelheid

Slide 23 - Quiz

Een automobiliste rijdt met een snelheid van 22 m/s over een doorgaande weg. Ze moet plots remmen. De reactietijd van de automobiliste is 0,8 s. De remweg van de auto bij deze snelheid is 40,0 m.
Bereken de stopafstand.
A
17,6 m
B
22,4 m
C
40,0 m
D
57,6

Slide 24 - Quiz

Een auto rijdt met een snelheid van 90 km/h over een doorgaande weg. De chauffeur moet plots remmen. De reactietijd van de chauffeur is 1,1 s. De remweg van de vrachtauto bij deze snelheid is 150 m.
Laat met een berekening zien wat de stopafstand is, rond af op 1 cijfer achter de komma.

Slide 25 - Open question

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide