Frans - gespreksvaardigheid - Décrire une photo juni2023

Bonjour!
1 / 25
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4-6

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Bonjour!

Slide 1 - Slide

Objectifs:
Je kunt een foto van een situatie en/of gebeurtenis in het Frans globaal en gedetailleerd beschrijven, de plek, de personen, dieren, de gebouwen, de voertuigen, de kleuren, het weer, in hele zinnen met de juiste vormen van de werkvormen in de présent en/of de passé composé

Slide 2 - Slide

Maak de goede combinaties
le château
l'église
dans un village
en ville
à la campagne
het kasteel
de kerk
in een dorp
in de stad
op het platteland

Slide 3 - Drag question

Traduisez: Het is in een dorp
A
C'est en ville
B
C'est dans un village
C
C'est à la campagne
D
C'est une maison

Slide 4 - Quiz

Het is in een rustige straat
A
C'est dans une rue étroite
B
C'est sur une autoroute
C
C'est dans une rue tranquille
D
C'est dans une rue bruyante

Slide 5 - Quiz

Er staan drie personen
A
Ce sont trois personnes
B
Il y a treize personnes
C
Ce sont treize personnes
D
Il y a trois personnes

Slide 6 - Quiz

AVOIR
ETRE
Je suis
Nous avons
Nous sommes
Ils sont
Elles ont
Tu es
On a

Slide 7 - Drag question

Sleep het juiste weer naar het juiste plaatje.
Il fait mauvais
Il fait chaud
Il fait froid
Il fait 22 degrés

il fait beau

Slide 8 - Drag question

Les couleurs

Slide 9 - Mind map

Les couleurs
connaissez-vous d'autres couleurs ?

De plaats in de zin ?....
achter het zelfstandig naamwoord!
--> un pull jaune

Slide 10 - Slide

Qu'est-ce qu'il porte?
A
Il porte une chemise blanche.
B
Il porte un pull rouge.
C
Il porte un t-shirt blanc.
D
Il porte un t-shirt noir.

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Il porte un jean bleue.
B
Il porte un jean bleu.
C
Il porte un jean bleus.
D
Il porte un jean bleues.

Slide 12 - Quiz

Elle porte des chaussures ............ (zwart).
A
noir
B
noire
C
noirs
D
noires

Slide 13 - Quiz

Vertaal: een wit huis

Slide 14 - Open question

Vertaal: een groene auto

Slide 15 - Open question

Let op vorm en plaats van het bijvoeglijk naamwoord!
Par exemple:
Dik = gros - grosse - gros - grosses
Dun = mince -minces
Oud = vieux - vieille - vieux - vieilles
Jong = jeune - jeunes
Klein = petit -petite-petits-petites
Lang = long - longue - longs - longues 
Gevaarlijk = dangereux - dangereuse - dangereux - dangereuses
etc.

Slide 16 - Slide

Traduisez: Het is een gevaarlijke situatie
A
C'est une situation dangereux
B
C'est une situation dangereuse
C
C'est un dangereux situation
D
C'est une dangereuse situation

Slide 17 - Quiz










Qu'est-ce que tu vois?

Slide 18 - Slide


1. Beschrijf de situatie in het algemeen (waar is dit?/ wat is er gebeurd?)
2. Treed meer in detail: Hoeveel personen zie je (beschrijf ze) Hoe ziet de auto eruit? Hoe ziet het huis eruit?

Slide 19 - Open question

het is koud
A
il fait beau
B
il fait chaud
C
il fait froid
D
il fait mauvais

Slide 20 - Quiz

de sneeuw=
A
le vent
B
la neige
C
l' hiver
D
la pluie

Slide 21 - Quiz

Qu'est-ce que tu vois?

Slide 22 - Slide

Benoem zo uitgebreid mogelijk wat je ziet, situatie, het weer, de personen etc.

Slide 23 - Open question

Wat vind je nog lastig?
A
het bijvoeglijk naamw. goed gebruiken
B
werkwoorden in de juiste vorm zetten
C
de juiste woorden paraat hebben
D
anders, nl....

Slide 24 - Quiz

Questions?

Slide 25 - Slide