20240923 present simple part 2 negotions

1 / 24
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Today's goals
You know how to make a negative sentence in the present tense.

I don't like sports.
Sarah doesn't eat chocolate. 

Slide 2 - Slide

Review
Before we are going to learn about negative sentences, let's do some review of normal sentences.

Slide 3 - Slide

Je gebruikt de present simple als je praat over....
A
de toekomst
B
de verleden tijd
C
de tegenwoordige tijd

Slide 4 - Quiz

Je gebruikt de present simple als je praat over....
A
feiten en (dagelijkse) routines
B
gisteren
C
wat er nu gebeurt
D
morgen

Slide 5 - Quiz

Wat is de shit-regel?
A
er komt -s achter het werkwoord bij he/she/it in gewone zinnen.
B
er komt -ing achter het werkwoord bij he/she/it in gewone zinnen.

Slide 6 - Quiz

Welke zin in de present simple is correct?
A
Sarah always walk to school.
B
Sarah is always walking to school.
C
Sarah always walked to school.
D
Sarah always walks to school.

Slide 7 - Quiz

Maak een correcte zin met de volgende onderdelen (het kan zijn dat er woorden aangepast moeten worden):

morning /radio/in/ listen / I / to / the / the

Slide 8 - Open question

Maak een correcte zin met de volgende onderdelen (het kan zijn dat er woorden aangepast moeten worden:

day /sister / cycle / My / every /

Slide 9 - Open question

Present simple
Ontkenningen

Slide 10 - Slide

Weet jij hoe je de zin ontkennend kan maken?

I like a hamburger.
A
I do not like a hamburger.
B
I not like a hamburger.
C
I like not a hamburger.
D
I don't like a hamburger.

Slide 11 - Quiz

Weet jij hoe je de zin ontkennend kan maken?

Tom likes a hamburger.
A
Tom not likes a hamburger.
B
Tom don't like a hamburger.
C
Tom likes not a hamburger.
D
Tom doesn't like a hamburger.

Slide 12 - Quiz

present simple - ontkenningen
Ontkennende zin: gebruik don't of doesn't + werkwoord
I/you/we/they -> don't (= do not)
she/he/it -> doesn't (= does not)

Slide 13 - Slide

present simple - ontkennend:
My teacher _____ like weekends.
A
doesn't
B
don't

Slide 14 - Quiz

Present Simple - Ontkennend

This game ........... look nice.
A
don't
B
doesn't

Slide 15 - Quiz

Present Simple - Ontkennend:

No, we _____ live in London.
A
don't
B
doesn't

Slide 16 - Quiz

Present Simple - Ontkennend:

I _____ like winter.
A
doesn't
B
don't

Slide 17 - Quiz

Maak de zin ontkennend:
My father works.

Slide 18 - Open question

Maak de zin ontkennend:
My parents go to England.

Slide 19 - Open question

Maak de zin ontkennend:
The coffee tastes good.

Slide 20 - Open question

Wat heb je nodig om een zin ontkennend te maken?

Slide 21 - Open question

Wanneer gebruik je don't?

Slide 22 - Open question

Wanneer gebruik je doesn't?

Slide 23 - Open question

do: worksheet negotions 

Slide 24 - Slide