Les 9.1 Oplossen en indampen van zouten

Les 9.1 Oplossen en indampen van zouten
1 / 31
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 31 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Les 9.1 Oplossen en indampen van zouten

Slide 1 - Slide

Planning
  • Les 9.1 Oplossen en indampen van zouten
  • Maken opgaven
  • Nakijken opgaven

Slide 2 - Slide

Leerdoelen 9.1
  • Je kunt de belangrijkste eigenschappen van zouten noemen.
  • Je kunt een oplosbaarheidstabel begrijpen en aflezen.
  • Je kunt benoemen bij welke ionen een zout altijd goed oplosbaar is.
  • Je kunt een oplosvergelijking en een indampvergelijking opstellen.

Slide 3 - Slide

Zouten
  • Zout: opgebouwd uit positieve en negatieve ionen.
  • Positieve ion: meestal een metaal-ion.
  • Negatieve ion: enkelvoudig niet-metaal-ion of een samengesteld ion.
  • Alle zouten zijn bij kamertemperatuur vaste stoffen.
  • Zouten geleiden stroom in vloeibare (l) en opgeloste (aq) fase. 

Slide 4 - Slide

Zouten/ionaire stoffen
  • In de natuur veel bekende zouten
  • Keukenzout (natriumchloride) gebruik je om voedsel een betere smaak te geven.

  • Triviale naam = naam dat in volksmond wordt gebruikt
  • Rationele naam = naam dat via de systematische manier wordt opgesteld. 

Slide 5 - Slide

Zouten

Slide 6 - Slide

Stroomgeleiding
Moleculaire stoffen:
  • Geleiden als vaste stof én in een oplossing geen stroom.
  • Oplossen van een moleculaire stof, bv: C6H12O6 (s) --> C6H12O6 (aq)
Zouten:
  • Geleiden als vaste stof geen stroom.
  • Geleiden in een oplossing wel stoom.
  • Oplossen van een zout, bv: NaCl (s) --> Na+ (aq) + Cl- (aq)


Slide 7 - Slide

Stroomgeleiding zouten
Zouten:
  • Geleiden als vaste stof geen stroom: ionen kunnen niet vrij bewegen
  • Geleiden in een oplossing wel stoom.
  • Oplossen van een zout, bv: NaCl (s) --> Na+ (aq) + Cl- (aq)
  • - Positieve en negatieve ionen kunnen vrij tussen de watermoleculen door bewegen. Ionen zijn geladen deeltjes: daardoor kan een zoutoplossing wel elektriciteit geleiden.
  • Ook in gesmolten (dus vloeibare) vorm bewegen de ionen wel los van elkaar: geleidt het elektriciteit.



Slide 8 - Slide

Oplossen van zouten
Zouten kunnen wel/niet goed oplosbaar zijn.
Dit kan je aflezen in de oplosbaarheidstabel (binas 35).



Slide 9 - Slide

Oplosbaarheidsregels
  • Alle kaliumzouten (K+) , natriumzouten (Na+), ammoniumzouten (NH4+) en alle zouten met nitraten (NO3-) zijn goed oplosbaar in water.

  • Bij het oplossen van een zout (die goed oplost), word de verbinding volledig gesplitst in ionen.




Slide 10 - Slide

Oplosbaarheidsregels
voorbeeld 1: NaBr
  • Natriumbromide, NaBr, is opgebouwd uit Na+- en Br- -ionen.
  • In oplosbaarheidstabel zie je bij de combinatie een ‘g’ staan. Dus NaBr is goed oplosbaar in water
  • Bij het oplossen van een zout wordt de verbinding volledig in ionen opgesplitst.
  • Oplosvergelijking: NaBr (s) --> Na+ (aq) + Br- (aq)




Slide 11 - Slide

Oplosbaarheidsregels
voorbeeld 2: calciumhydroxide
  • Calciumhydroxide Ca(OH)2, is opgebouwd uit Ca2+- en OH- -ionen.
  • In oplosbaarheidstabel zie je bij de combinatie een ‘m’ staan. Dus Ca(OH)2, is matig oplosbaar in water
  • Het deel dat wél opgelost is, bestaat uit: Ca2+ (aq) en OH- (aq). Dit noem je helder kalkwater.
  • Het deel dat niet opgelost is, bestaat uit Ca(OH)2, en ligt naar enige tijd als vaste stof op de bodem.


Slide 12 - Slide

Oplosbaarheidsregels
voorbeeld 3: calciumcarbonaat
  • Calciumcarbonaat CaCO3, is opgebouwd uit Ca2+- en CO32- -ionen.
  • In oplosbaarheidstabel zie je bij de combinatie een ‘s’ staan. Dus CaCO3, is slecht oplosbaar in water.

  • Niet verwarren met onoplosbaar: omdat er meestal toch een héél klein gedeelte van het zout oplost in water.



Slide 13 - Slide

Oplossen vs indampen
Oplosvergelijking
  • Oplosvergelijking van calciumnitraat Ca(NO3)2.
  • Ca(NO3)2 (s) --> Ca2+ (aq) + 2 NO3- (aq)



Indampvergelijking
  • Indampvergelijking van calciumnitraatoplossing Ca2+ (aq) + 2 NO3- (aq)
  • Ca2+ (aq) + 2 NO3- (aq) --> Ca(NO3)2 (s)


Slide 14 - Slide

Maken: 1, 3, 4, 8 t/m 12 
(vanaf blz 178)

Daarna: maken 12 t/m 18 (blz 181)

Slide 15 - Slide

1
  • a) metaalion, niet-metaalion. 
  • b) ionaire stof
  • c) atomen, ongeladen
  • d) vast

Slide 16 - Slide

3
  • a) geen 
  • b) wel
  • c) wel

Slide 17 - Slide

4
  • a) volledig
  • b) gedeeltelijk
  • c) nauwelijks

Slide 18 - Slide

8
  • indampen

Slide 19 - Slide

9

Slide 20 - Slide

9

Slide 21 - Slide

10
  • a) KBr(s) --> K+(aq) + Br(aq)
  • b) geen oplosvergelijking: slecht oplosbaar zout
  • c) Mg(NO3)2(s) --> Mg2+(aq) + 2 NO3(aq)
  • d) Al2(SO4)3(s) --> 2 Al3+ (aq) + 3 SO42−(aq)
  • e) AgNO3(s) --> Ag+(aq) + NO3(aq)

Slide 22 - Slide

11
  • a) Na+ (aq) + Cl (aq) --> NaCl(s)
  • b) 2 Na+ (aq) + CO32−(aq) --> Na2CO3(s)
  • c) Fe2+(aq) + 2 Cl(aq) --> FeCl2 (s)
  • d) 2 NH4+(aq) + SO42−(aq) --> (NH4)2SO4 (s)

Slide 23 - Slide

Maken: 12 t/m 17 (blz 181)

Slide 24 - Slide

12
  • a) Calciumnitraat is volgens de oplosbaarheidstabel goed oplosbaar. Bo zal daarom een oplossing krijgen.
  • b) Nee, want opgeloste deeltjes kun je nooit door middel van filtratie scheiden.
  • c) calciumnitraatoplossing
  • d) Ja, Bo zal een vaste stof overhouden, want bij het indampen verdampt het oplosmiddel (water) en blijft het opgeloste calciumnitraat als residu achter. Ca2+(aq) + 2 NO3(aq) --> Ca(NO3)2(s)

Slide 25 - Slide

13
  • a) CaCO3
  • b) Ze onderzoekt het filtraat op stroomgeleiding. Als er inderdaad wat opgelost calciumcarbonaat in het filtraat zit, zal het filtraat stroomgeleiden. 
  • Of: ze kan het filtraat indampen en kijken of er een vaste stof achterblijft.

Slide 26 - Slide

14
  • a) Een suspensie. Calciumhydroxide is matig oplosbaar in water. Hetgedeelte dat niet oplost, bestaat uit ongesplitst calciumhydroxide enzal na het kwispelen een troebeling veroorzaken.
  • b) Ja, hij zal een residu overhouden, want het niet-opgeloste calciumhydroxide, Ca(OH)2 (s), blijft als residu op het filter achter.

Slide 27 - Slide

14
  • c) Het gedeelte van het calciumhydroxide dat wel oplost, loopt door het filter heen en wordt als filtraat opgevangen. Dit deel bevat Ca2+(aq)- en OH (aq)-ionen.
  • d) Het opgeloste deel wordt ook vaak (helder) kalkwater genoemd.
  • e) Ja, hij zal een vaste stof overhouden, want bij het indampen verdampt het oplosmiddel (water) en blijft het opgeloste calciumhydroxide als residu achter. Ca2+(aq) + 2 OH (aq) --> Ca(OH)(s)

Slide 28 - Slide

15
  • B

Slide 29 - Slide

16
  • a) calciet = CaCO3, steenzout = NaCl
  • b) Steenzout / natriumchloride is goed oplosbaar. Gips en calciet zijn slechter oplosbaar (dan steenzout).
  • c) 2 Na+ (aq) + SO42−(aq) --> Na2SO4 (s)
  • d) naam stof: kaliumcarbonaat/natriumcarbonaat
  •      gevaar: giftig bij inademen / giftig bij inwendig gebruik /          gevaarlijk voor de huid / gevaarlijk voor de ogen

Slide 30 - Slide

17
  • a) calciumcarbonaat en calciumfluoride
  • b) CaCO3 (s) en CaF2 (s)
  • c) Na+ (aq) en F (aq)
  • d) natriumfluoride
  • e) Na+ (aq) + F (aq) --> NaF(s)
  • f) Alle natriumzouten zijn goed oplosbaar in water, dus van natriumfluoride weet je het zeker.

Slide 31 - Slide