Je kunt de belangrijkste eigenschappen van zouten noemen.
Je kunt een oplosbaarheidstabel begrijpen en aflezen.
Je kunt benoemen bij welke ionen een zout altijd goed oplosbaar is.
Je kunt een oplosvergelijking en een indampvergelijking opstellen.
Slide 3 - Slide
Zouten
Zout: opgebouwd uit positieve en negatieve ionen.
Positieve ion: meestal een metaal-ion.
Negatieve ion: enkelvoudig niet-metaal-ion of een samengesteld ion.
Alle zouten zijn bij kamertemperatuur vaste stoffen.
Zouten geleiden stroom in vloeibare (l) en opgeloste (aq) fase.
Slide 4 - Slide
Zouten/ionaire stoffen
In de natuur veel bekende zouten
Keukenzout (natriumchloride) gebruik je om voedsel een betere smaak te geven.
Triviale naam = naam dat in volksmond wordt gebruikt
Rationele naam = naam dat via de systematische manier wordt opgesteld.
Slide 5 - Slide
Zouten
Slide 6 - Slide
Stroomgeleiding
Moleculaire stoffen:
Geleiden als vaste stof én in een oplossing geen stroom.
Oplossen van een moleculaire stof, bv: C6H12O6 (s) --> C6H12O6 (aq)
Zouten:
Geleiden als vaste stof geen stroom.
Geleiden in een oplossing wel stoom.
Oplossen van een zout, bv: NaCl (s) --> Na+ (aq) + Cl- (aq)
Slide 7 - Slide
Stroomgeleiding zouten
Zouten:
Geleiden als vaste stof geen stroom: ionen kunnen niet vrij bewegen
Geleiden in een oplossing wel stoom.
Oplossen van een zout, bv: NaCl (s) --> Na+ (aq) + Cl- (aq)
- Positieve en negatieve ionen kunnen vrij tussen de watermoleculen door bewegen. Ionen zijn geladen deeltjes: daardoor kan een zoutoplossing wel elektriciteit geleiden.
Ook in gesmolten (dus vloeibare) vorm bewegen de ionen wel los van elkaar: geleidt het elektriciteit.
Slide 8 - Slide
Oplossen van zouten
Zouten kunnen wel/niet goed oplosbaar zijn.
Dit kan je aflezen in de oplosbaarheidstabel (binas 35).
Slide 9 - Slide
Oplosbaarheidsregels
Alle kaliumzouten (K+) , natriumzouten (Na+), ammoniumzouten (NH4+) en alle zouten met nitraten (NO3-) zijn goed oplosbaar in water.
Bij het oplossen van een zout (die goed oplost), word de verbinding volledig gesplitst in ionen.
Slide 10 - Slide
Oplosbaarheidsregels
voorbeeld 1: NaBr
Natriumbromide, NaBr, is opgebouwd uit Na+- en Br- -ionen.
In oplosbaarheidstabel zie je bij de combinatie een ‘g’ staan. Dus NaBr is goed oplosbaar in water
Bij het oplossen van een zout wordt de verbinding volledig in ionen opgesplitst.
Oplosvergelijking: NaBr (s) --> Na+ (aq) + Br- (aq)
Slide 11 - Slide
Oplosbaarheidsregels
voorbeeld 2: calciumhydroxide
Calciumhydroxide Ca(OH)2, is opgebouwd uit Ca2+- en OH- -ionen.
In oplosbaarheidstabel zie je bij de combinatie een ‘m’ staan. Dus Ca(OH)2, is matig oplosbaar in water
Het deel dat wél opgelost is, bestaat uit: Ca2+ (aq) en OH- (aq). Dit noem je helder kalkwater.
Het deel dat niet opgelost is, bestaat uit Ca(OH)2, en ligt naar enige tijd als vaste stof op de bodem.
Slide 12 - Slide
Oplosbaarheidsregels
voorbeeld 3: calciumcarbonaat
Calciumcarbonaat CaCO3, is opgebouwd uit Ca2+- en CO32- -ionen.
In oplosbaarheidstabel zie je bij de combinatie een ‘s’ staan. Dus CaCO3, is slecht oplosbaar in water.
Niet verwarren met onoplosbaar: omdat er meestal toch een héél klein gedeelte van het zout oplost in water.
Slide 13 - Slide
Oplossen vs indampen
Oplosvergelijking
Oplosvergelijking van calciumnitraat Ca(NO3)2.
Ca(NO3)2 (s) --> Ca2+ (aq) + 2 NO3- (aq)
Indampvergelijking
Indampvergelijking van calciumnitraatoplossing Ca2+ (aq) + 2 NO3- (aq)
Ca2+ (aq) + 2 NO3- (aq) --> Ca(NO3)2 (s)
Slide 14 - Slide
Maken: 1, 3, 4, 8 t/m 12
(vanaf blz 178)
Daarna: maken 12 t/m 18 (blz 181)
Slide 15 - Slide
1
a) metaalion, niet-metaalion.
b) ionaire stof
c) atomen, ongeladen
d) vast
Slide 16 - Slide
3
a) geen
b) wel
c) wel
Slide 17 - Slide
4
a) volledig
b) gedeeltelijk
c) nauwelijks
Slide 18 - Slide
8
indampen
Slide 19 - Slide
9
Slide 20 - Slide
9
Slide 21 - Slide
10
a) KBr(s) --> K+(aq) + Br−(aq)
b) geen oplosvergelijking: slecht oplosbaar zout
c) Mg(NO3)2(s) --> Mg2+(aq) + 2 NO3−(aq)
d) Al2(SO4)3(s) --> 2 Al3+ (aq) + 3 SO42−(aq)
e) AgNO3(s) --> Ag+(aq) + NO3−(aq)
Slide 22 - Slide
11
a) Na+ (aq) + Cl− (aq) --> NaCl(s)
b) 2 Na+ (aq) + CO32−(aq) --> Na2CO3(s)
c) Fe2+(aq) + 2 Cl−(aq) --> FeCl2 (s)
d) 2 NH4+(aq) + SO42−(aq) --> (NH4)2SO4 (s)
Slide 23 - Slide
Maken: 12 t/m 17 (blz 181)
Slide 24 - Slide
12
a) Calciumnitraat is volgens de oplosbaarheidstabel goed oplosbaar. Bo zal daarom een oplossing krijgen.
b) Nee, want opgeloste deeltjes kun je nooit door middel van filtratie scheiden.
c) calciumnitraatoplossing
d) Ja, Bo zal een vaste stof overhouden, want bij het indampen verdampt het oplosmiddel (water) en blijft het opgeloste calciumnitraat als residu achter. Ca2+(aq) + 2 NO3−(aq) --> Ca(NO3)2(s)
Slide 25 - Slide
13
a) CaCO3
b) Ze onderzoekt het filtraat op stroomgeleiding. Als er inderdaad wat opgelost calciumcarbonaat in het filtraat zit, zal het filtraat stroomgeleiden.
Of: ze kan het filtraat indampen en kijken of er een vaste stof achterblijft.
Slide 26 - Slide
14
a) Een suspensie. Calciumhydroxide is matig oplosbaar in water. Hetgedeelte dat niet oplost, bestaat uit ongesplitst calciumhydroxide enzal na het kwispelen een troebeling veroorzaken.
b) Ja, hij zal een residu overhouden, want het niet-opgeloste calciumhydroxide, Ca(OH)2 (s), blijft als residu op het filter achter.
Slide 27 - Slide
14
c) Het gedeelte van het calciumhydroxide dat wel oplost, loopt door het filter heen en wordt als filtraat opgevangen. Dit deel bevat Ca2+(aq)- en OH− (aq)-ionen.
d) Het opgeloste deel wordt ook vaak (helder) kalkwater genoemd.
e) Ja, hij zal een vaste stof overhouden, want bij het indampen verdampt het oplosmiddel (water) en blijft het opgeloste calciumhydroxide als residu achter. Ca2+(aq) + 2 OH− (aq) --> Ca(OH)2 (s)
Slide 28 - Slide
15
B
Slide 29 - Slide
16
a) calciet = CaCO3, steenzout = NaCl
b) Steenzout / natriumchloride is goed oplosbaar. Gips en calciet zijn slechter oplosbaar (dan steenzout).
c) 2 Na+ (aq) + SO42−(aq) --> Na2SO4 (s)
d) naam stof: kaliumcarbonaat/natriumcarbonaat
gevaar: giftig bij inademen / giftig bij inwendig gebruik / gevaarlijk voor de huid / gevaarlijk voor de ogen
Slide 30 - Slide
17
a) calciumcarbonaat en calciumfluoride
b) CaCO3 (s) en CaF2 (s)
c) Na+ (aq) en F− (aq)
d) natriumfluoride
e) Na+ (aq) + F− (aq) --> NaF(s)
f) Alle natriumzouten zijn goed oplosbaar in water, dus van natriumfluoride weet je het zeker.