1. Zoek de
persoonsvorm.
(tijd veranderen)2. Zoek het werkwoordelijk gezegde. (alle werkwoorden)
3. Zoek het onderwerp. (Wie of wat + werkwoordelijk gezegde?)
Morgen ga ik een hele dag fietsen.
Vandaag moeten we mijn oma helpen.
Hebben mijn vrienden dat gedaan?