week 47

week 47
1 / 38
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

week 47

Slide 1 - Slide

                                                   Hoy es martes 19 de noviembre.
¡Hola!

Slide 2 - Slide

Hoy en la clase
Qué vamos a hacer hoy:
  • La hora (reader blz 11)
  • Opdracht handige zinnetjes (blz 26)
  • Canción (blz. 25)


Aan het einde van de les kan ik: in het spaans klokkijken

Slide 3 - Slide

BEGINTAAK
¿CÓMO SE PREGUNTA Y CÓMO SE DICE LA HORA EN ESPAÑOL?

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

La hora (vrouwelijk)= het uur 
Vraag:
¿Qué hora es? (hoe laat is het)

Antwoord:
2- 12 uur : Son las dos, tres,...
1 uur : Es la una

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

 Comunicación

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide



Het is vijf uur


Son las cinco.



Om vijf uur


A las cinco

Let op verschil:

Slide 11 - Slide

Las partes del día
In spanje zijn de delen van de dag anders dan bij ons. In spanje is het tot 14.00 uur ochterd en van 14.00 uur tot 21.00 uur  middag. De avond begint pas om 21.00 uur. 

Slide 12 - Slide

La hora

Slide 13 - Slide

¿qué hora es? (met dagdeel)
13:20
timer
0:50

Slide 14 - Open question

¿qué hora es? (met dagdeel)
16:10
timer
0:50

Slide 15 - Open question

¿qué hora es? (met dagdeel)
08:25
timer
0:50

Slide 16 - Open question

¿qué hora es? (met dagdeel)
10:45
timer
0:50

Slide 17 - Open question

Maken 
Laatste inspiratie voor photostory

Maken ejercicio 13 página 26

Slide 18 - Slide

                                                          Hoy es miérccoles 20 de noviembre
¡Hola!

Slide 19 - Slide

Hoy en la clase
Qué vamos a hacer hoy:
  • Uitdelen/ doorlezen reader tema 2 (10 min)
  • La hora herhalen (10 min)
  • gusta/gustan (30 min)
  • P.O. 40 min 


Aan het einde van de les kan ik: in het spaans klokkijken en het werkwoord gustar juist gebruiken

Slide 20 - Slide

 Comunicación

Slide 21 - Slide

¿qué hora es? (met dagdeel)
13:20
timer
0:50

Slide 22 - Open question

¿qué hora es? (met dagdeel)
16:10
timer
0:50

Slide 23 - Open question

¿qué hora es? (met dagdeel)
08:25
timer
0:50

Slide 24 - Open question

¿qué hora es? (met dagdeel)
10:45
timer
0:50

Slide 25 - Open question

        Gustar = leuk vinden, lekker vinden, houden van

a mí                                     me        

a ti                                        te         

a él, ella, usted                  le

                                                                   gusta       cantar

a nosotros/as                     nos              gusta      la canción

a vosotros/as                      os                gustan    las canciones

a ellos, ellas, ustedes        les         

               =                               =

        facultatief              verplicht!


Slide 26 - Slide

gustar

Slide 27 - Slide

Gebruik van GUSTAR
gustar betekent leuk vinden of houden van of lekker vinden
Vóór een zelfstandig naamwoord:
- bij enkelvoud = me gusta
me gusta la pizza

- bij meervoud = me gustan
me gustan los perros
Vóór een werkwoord:

- me gusta:
bijv. me gusta bailar
       me gusta comer
       me gustar jugar

Slide 28 - Slide

¿Te gusta .....? - werkwoord 

¿Qué te gusta?
Waar houd je van?
¿Te gusta la pizza?
Houd je van pizza?
¿Te gustan los videojuegos?
Houd je van videogames?
Antwoorden

Me gusta la pizza. 
Me gustan los video juegos, 
Sí me gusta.
No me gusta.

Sí/no me gustan.

Slide 29 - Slide

explicación 
De uitgang van 'gustar' wordt bepaald door het onderwerp (dikgedrukt): Wie of wat wordt leuk/lekker gevonden?
Me gusta ir de camping. - werkwoord = gusta
Ik houd van kamperen
Me gustan los libros. - zelfstandig nw, meervoud = gustan
Ik houd van boeken.
Nos gusta la fruta. - zelfstandig nw, enkelvoud = gusta
Wij houden van fruit


Slide 30 - Slide

Maak zinnen met alle 3 de voorbeelden 

  • + hele werkwoord
  • + zelfstandig naamwoord, enkelvoud
  • + zelfstandig naamwoord, meervoud
timer
5:00

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

hoe zeg je...?
Schrijft in je schrift de volgende zinnen:
1. Maria houdt van kip
2. Jij houdt van koekjes.
3. Ik houd van pizza.
4. Ik houd niet van vis.
timer
5:00

Slide 33 - Slide

Nakijken
1. A Maria le gusta  el pollo.
2. (A ti) te gustan las galletas.
3. (A mí) me gusta la pizza 
4. (A mí) no me gusta el pescado. 

Slide 34 - Slide

GUSTAR
timer
10:00

Slide 35 - Slide


1. Te gusta
2. Les gusta
3. les gusta
4. les gusta
5. le gusta
6. me gusta
7. te gusta
8. les gusta
9. le gusta
10. le gusta
11. nos gustan
12. le gustan

Slide 36 - Slide

Maken 
- Ejercicio 27 y 28 en la página 30
- Ejercicio 29 y 30 en la página 31

- Klaar?: zet woordenlijst "la comida" in je schrift

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Video