Par 8.3 Wonder aan de rivier de Han

Paragraaf 8.3
Wonder aan de rivier de Han
1 / 38
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Paragraaf 8.3
Wonder aan de rivier de Han

Slide 1 - Slide

Leerdoelen paragraaf 8.3
  • Ik weet waarom Zuid-Korea pas na 1960 economisch is gaan groeien
  • Ik weet hoe Zuid-Korea een Aziatische tijger is geworden
  • Ik weet welke fasen van economische groei zijn doorgelopen na 1960
  • Ik weet waardoor Noord-Korea is achtergebleven bij Zuid-Korea

Slide 2 - Slide

Deze les:
  • Herhaling par 8.1 en 8.2
  • Uitleg par 8.3
  • Weektaak: Maken par 8.3 opdr 1 t/m 6

Slide 3 - Slide

Wat weten we nog?
Er volgen nu een aantal vragen die ook in de lessen van par 8.1 en 8.2 zijn gesteld.
Pak je telefoon erbij en doe mee.
Gebruik je eigen naam, 

Slide 4 - Slide

UIt hoeveel sectoren bestaat de beroepsbevolking?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 5 - Quiz

4 sectoren Beroepsbevolking
Beroepsbevolking: Mensen die werken of kunnen werken. Meestal mensen tussen 19 en 66 jaar.
4 sectoren:
  • Primaire sector: Haalt producten uit de natuur, zorgt voor grondstoffen en eten
  • secundaire sector: industrie, verwerkt producten uit de primaire sector tot dingen die we kunnen gebruiken
  • Tertiaire sector: Dienstensector. Deze mensen maken niets, maar verlenen een dienst
  • Quartaire sector: Ook diensten, maar dan mensen die daar geen winst mee maken.

Meestal geldt: hoe rijker het land, hoe groter de tertiaire en quartaire sector.

Slide 6 - Slide

Tertiaire sector-Vluchtsector
In sommige arme landen is de tertiaire sector ook heel groot.
Er zijn dan veel mensen werkloos, en zij gaan dan baantjes zoeken waar ze iets mee kunnen verdienen.
Dit zijn baantjes als schoenpeotser, koffers dragen van toeristen, afval inzamelen, enz.
Dit noem je de ¨vluchtsector". Deze mensen "vluchten" naar dit soort baantjes. Ze verdienen daar weinig geld mee.

Slide 7 - Slide

Sleep de beroepen naar de juiste sector
primaire sector
Secundaire sector
Tertiaire sector
Quartaire sector
Bouwvakker
Bakker
Fabrieksarbeider
Verpleger
Politie agent
Buschauffeur
Docent
cassiere
Houthakker
Boer

Slide 8 - Drag question

Net alleen naar BNP kijken dus
We kijken ook naar de 4 basisbehoeften. Al deze behoeften zijn meetbaar, en zeggen dus iets over de ontwikkeling van een land
  1. Voedsel. Voedsel geeft energie, dat heb je nodig  Een vrouw ongeveer 2000 kilocalorieen en een man 2500. 
  2. Huisvesting. Een goed huis heeft stromend water en een toilet. Het % huizen met riolering en stromend water bijvoorbeeld zegt dus iets
  3. Onderwijs. Het % analfabeten zegt iets
  4. Gezondheidszorg. Het aantal artsen per 1000 mensen (artsendichtheid) en zuigelingensterfte zeggen beide iets.
Tegenwoordig zijn er mensen die internet verbinding willen toevoegen aan de basisbehoeften.

Slide 9 - Slide

Hoe kijk je dan naar ontwikkeling?
Op een aantal manieren: Kijken en meten.
In een land kun je vaak ook zien hoe ontwikkeld het is. Maar dat kan niet altijd.
Dus zijn er verschillende manieren om te meten. Meestal wordt een combinatie gebruikt van meetinstrumenten:
  • BNP per inwoner
  • Basisbehoeften
  • aantal mensen dat werkt in landbouw- hoe meer, hoe armer een land
  • Urbanisatiegraad en urbanisatietempo- hoe meer mensen in de stad wonen, hoe rijker een land
Als je lijkt naar BNP in combinatie met levensverwachting en analfabetisme dan noem je dat de HDI (Human Development Index)
Urbanisatiegraad en urbanisatietempo
Urbanisatiegraad is het percentage mensen dat in de stad woont.
Urbanisatietempo houdt in hoe snel de steden in een land groeien. 

In landen die zich ontwikkelen zie je vaak dat eerst het urbanisatietempo hoog is, veel mensen willen naar de stad verhuizen omdat daar werk is en op het platteland niet.
Als het land zich steeds verder ontwikkeld heeft neemt de urbanisatiegraad toe, en dan neemt het urbanisatietempo juist af. Er wonen dan al veel mensen in de stad. In een nog later stadium gaan de mensen juist weer weg uit de stad omdat het daar te druk is. Ze gaan dan in de gebieden rondom de stad wonen. Dit noem je suburbanisatie.

Slide 10 - Slide

In een land is het BNP € 880.000.000.000
Er wonen 17.000.000 mensen
Wat is het BNP per hoofd?
A
€0,0000193
B
€51.764,-
C
€5176,40
D
€19.300

Slide 11 - Quiz

Juist of onjuist?
Brazilië was een kolonie van Spanje
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quiz






Vestigingskolonie

Een vestigingskolonie is een gebied waar kolonisten zich permanent vestigen en een gebied opnieuw opbouwen.





Exploitatiekolonie

Een exploitatiekolonie is een leverancier voor grondstoffen. 
Soorten Koloniën

Er bestaan verschillende soorten koloniën: vestigingskoloniën en exploitatiekoloniën. 

In een exploitatiekolonie wordt door de kolonisten geen nieuwe samenleving opgebouwd, dit gebeurt wel in een vestigingskolonie.

Slide 13 - Slide

Welke mensen werkten als arbeiders op de plantages
A
Afrikanen
B
Chinezen
C
Indianen
D
Europeanen

Slide 14 - Quiz

Wat is geen natuurlijke hulpbron?
A
Goud
B
Suikerriet
C
Rubber
D
Kleding

Slide 15 - Quiz

Door het grootgrondbezit heeft Brazilie
A
een hoge urbanisatiegraad
B
een lage urbanisatiegraad

Slide 16 - Quiz

Importsubstitutie wil zeggen
A
dat een land producten gaat importeren
B
dat een land producten gaat exporteren
C
dat een land niet meer gaat importeren (maar zelf maken)
D
dat een land niet meer wil exporteren

Slide 17 - Quiz

Bij importsubstitutie
A
worden invoerheffingen ingesteld
B
wordt vrijhandel toegepast

Slide 18 - Quiz

Een nadeel van importsubstitutie is
A
producten zijn moeilijk verkrijgbaar
B
producten gaan vooral naar het buitenland
C
producten zijn duur en van slechte kwaliteit

Slide 19 - Quiz

Na importsubstitutie koos Brazilië voor
A
export gerichtheid
B
een import stop
C
een exportstop

Slide 20 - Quiz

Brazilië beschikt over
A
een dalende welvaart, een grote afzetmarkt en natuurlijke hulpbronnen
B
een vergrijsde bevolking, een stijgend geboortecijfer en een stijgende welvaart
C
een stijgende welvaart, een lage urbanisatiegraad en een laag geboortecijfer
D
een stijgende welvaart, een grote afzetmarkt en natuurlijke hulpbronnen

Slide 21 - Quiz

Is alleen kijken naar het BNP van een land een goede manier om te zien hoe goed het gaat in dat land?

Slide 22 - Slide

Global Shift.
Global shift is het verschuiven van het economisch zwaartepunt in de wereld. 

Bekijk de video en neem de aantekeningen in de gele slides over

Slide 23 - Slide

Aantekening:
Centrumlanden: rijke, vaak westerse landen die ver ontwikkeld zijn. Voorheen waren dit vaak de kolonisten.

Semi-periferie: Landen die nog niet rijk zijn, maar die zich ontwikkelen. Voorheen vaak vestigingskolonies

Periferie: arme, achtergebleven landen. Voorheen vaak exploitatiekolonies

Slide 24 - Slide

Aantekening:
Globalisering:
afname van transportkosten, kleinere relatieve afstand -> meer transport mogelijk -> productie verplaatst naar lagelonenlanden.
Ontstaan van MNO's (multinationals) -> Kantoor blijft in rijke landen, fabrieken naar lagelonenlanden ->Kop-staartbedrijven

Slide 25 - Slide

Aantekening
BRICS landen:
Brazilië, Rusland, India, China, Zuid Afrika.
landen waarvan verwacht werd (en wordt) dat ze door hun omvang, bevolkingsaantal en voorraden zullen groeien tot economische grootmachten

Triade:
Handelsblok tussen Noord Amerika, Europa en Oost Azië

Slide 26 - Slide

Aantekening
Arme landen (perifere landen) leveren vaak grondstoffen aan de rijke landen.
Daardoor verdienen ze weinig. 
De eindproducten zijn veel meer waard. Arme landen kunnen vaak niet de eindproducten terug kopen waar ze de grondstoffen voor geleverd hebben.

Hierdoor zijn de arme landen die veel grondstoffen exporteren nog steeds voor een groot deel afhankelijk van de rijke landen. Dit noem je ook wel Neo-kolonialisme.

Slide 27 - Slide

Aantekening (ALLEEN VOOR 2vwo en 2 gym)
Exportvalorisatie:
Zorgen dat je exportproduct meer waard wordt door zelf al het product te bewerken tot een eindproduct of halffabrikaat. 

Zo ben je als armer land minder afhankelijk van prijsschommelingen en kan je meer kopen.
Halffabrikaten zijn producten die nog niet helemaal af zijn. Ze moeten nog bewerkt worden. 

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Map

Slide 30 - Video

Wat is de "Gangnam Style"?

Slide 31 - Slide

Voorgeschiedenis van Zuid-Korea (1)
  • Tot 1910 zelfstandig koninkrijk
  • 1910-1945 Japanse kolonie
  • Na WOII geen kolonie meer. Wel ruzie tussen Noord- en Zuid Korea -> Koreaanse oorlog. noorden kreeg hulp van China en Rusland, het Zuiden van o.a. de VS. 1953 wapenstilstand->Noorden communistisch, zuiden kapitalistisch

Slide 32 - Slide

Economische groei Zuid-Korea 
1961: Nieuwe president. 3 belangrijke punten:
  1. Samenwerken-> beloning als samenwerken goed ging, economische ontwikkelink door stijgende opbrengsten
  2. Fabrieken opgezet met uit het buitenland geleend geld. D.m.v productie van consumptiegoederen, importsubstitutie en export nam het BNP toe. Leningen werden afbetaald.
  3. Onderwijs. iedereeen moest naar school. Er zijn weinig natuurlijke hulpbronnen, dus in Zuid-Korea moet je onderwijs hebben en een goede baan.

Slide 33 - Slide

Veranderingen
  • Jaren '80 ->Zuid-Korea Tijgerland= landen met snelgroeiende economie in Azië.
  • Tussen 1970 en 1990 -> verandering van lichte arbeidsintensieve industrie naar zware industrie. Minder arbeid. Scheepswerven en chemie.
  • Na 1990-> productie naar lagelonenlanden, high tech-industrie.

Cheabols: Grote familiebedrijven die door steun van de staat steeds groter werden. Voorbeelden?

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

En Noord-Korea dan?
  • Communistisch
  • Totalitair. Alles is in dienst van de grote leider, Kim Jong Un
  • Dictatuur
  • Veel investeringen in kernwapens (Militair apparaat)
  • Veel mensen leven in grote armoede, veel propaganda zodat zij niet weten hoe het in de rest van de wereld is.
Meer zien?
Op Videoland staat een docu: Kim Jong Un, de man die Noord-Korea regeert. Als je al een abonnement hebt kan je die bekijken.

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Link

Huiswerk/weektaak
Maken par 8.3 opdr 1 t/m 6
Maak het digitaal of stuur foto's van je werkboek. Geen foto = HV

Inleveren uiterlijk vrijdag 22 mei om 16.00 via de mail of magister berichten

Slide 38 - Slide