4.2 oplosbaarheid van zouten

4.2 Oplosbaarheid van zouten
4.2 oplosbaarheid van zouten
4.2.1 beschrijven welke typen bindingen worden verbroken en gevormd bij het oplossen van zouten in water, en het oplossen in een vergelijking weergeven. 
4.2.2 de praktische toepassing van een zout in verband brengen met de oplosbaarheid van dat zout.
1 / 29
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

4.2 Oplosbaarheid van zouten
4.2 oplosbaarheid van zouten
4.2.1 beschrijven welke typen bindingen worden verbroken en gevormd bij het oplossen van zouten in water, en het oplossen in een vergelijking weergeven. 
4.2.2 de praktische toepassing van een zout in verband brengen met de oplosbaarheid van dat zout.

Slide 1 - Slide

Hoe heet de binding tussen de deeltjes in een zout?
A
zoutbinding
B
vanderwaalsbinding
C
atoombinding
D
ionbinding

Slide 2 - Quiz

Waarom is in het ionrooster
het chloride ion groter afgebeeld
dan het natriumion?
A
Het chloride ion is belangrijker.
B
Het chloride ion lost het eerste op.
C
De twee ionsoorten zijn eigenlijk even groot maar zo is het verschil duidelijker.
D
Het chloride ion heeft meer elektronen dus meer schillen.

Slide 3 - Quiz

Wat is de lading van een magnesium-ion? Gebruik je Binas (T99)
A
+1
B
2+
C
-1
D
2-

Slide 4 - Quiz

Wat is de lading van een zink-ion. Gebruik je Binas (T99)
A
1+
B
2+
C
3+
D
4+

Slide 5 - Quiz


SO42-   is de formule van een:  
A
sulfide-ion
B
sulfiet-ion
C
sulfaat-ion
D
nitriet-ion

Slide 6 - Quiz

Welke ladingen kan een ijzerion hebben? (Binas 99)
A
1+, 2+
B
2+, 3+
C
1+, 3+
D
2+, 4+

Slide 7 - Quiz

Wat is de naam van CuO ?
A
Koperoxide
B
Koper(I)oxide
C
Koper(II)oxide
D
Koper(III)oxide

Slide 8 - Quiz

Welke lading heeft een koperion in azuriet?
A
Cu+
B
Cu2+
C
Cu3+
D
Cu is ongeladen

Slide 9 - Quiz

4.2 Zouten in water
Een opgelost zout splitst in de losse ionen ==> stroomgeleiding want er zijn dan los bewegende geladen deeltjes.

Ionen worden gehydrateerd
(= omhuld met watermoleculen)

Slide 10 - Slide

4.2 Zouten in water
Ionen worden gehydrateerd
(= omhuld met watermoleculen)

Leg met de woorden ion/polair/partiele lading/dipool uit welk ion positief en welk ion negatief is (oranje of groen)

Slide 11 - Slide

Ionen worden gehydrateerd

Leg met de woorden ion/polair/partiele lading/dipool uit welk ion positief en welk ion negatief is (oranje of groen)

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Video

Oplosbaarheid 
(Binas T45A)
zoek de combinatie op van ionen in het zout
g ==> lost goed op
s ==> lost slecht (niet) op
m ==> matig = lost op in veel water. 
r, i en o komen we later op

Slide 14 - Slide

goed
matig
slecht

koper(II)sulfaat
natriumnitraat
calciumcarbonaat
kaliumcarbonaat
magnesiumsulfiet
bariumfluoride
ijzer(III)fosfaat

Slide 15 - Drag question

Oplosbaarheid (Binas T45A)
stap 1: zoek de ioncombinatie op in T45A
stap 2: noteer formule vaste zout dan pijltje met aq er boven
stap 3a: als g in T45A noteer dan na pijl juiste aantal losse ionen met lading !
Bv: ammoniumsulfaat 
(NH4)2SO4 (s)     aq              2 NH4+ (aq) + SO42- (aq)

stap 3b: als s noteer dan na de pijl lost niet op
Bv: bariumsulfaat 
BaSO4 (s)    aq           lost niet op

Slide 16 - Slide

Oplosvergelijkingen
stap 0: noteer de juiste verhoudingsformule van het zout
stap 1: zoek de ioncombinatie uit het zout op in Binas T45A
   g ==> lost op en er komen losse ionen (na de pijl)
   s ==> lost niet op en er komen geen losse ionen (na de pijl)
let op: de uitleg van m/r/o/i komt later 
stap 2: noteer verhoudingsformule van zout met (s) er achter
stap 3: noteer een pijl en boven de pijl aq
stap 4a: als het zout oplost (g) in T45 zet je het juiste na de pijl 
               het juiste aantal losse ionen + juiste lading/ion met (aq) er achter
stap 4b: als het zout niet/slecht oplost (s) in T45 zet je achter de pijl:
                lost niet op

Slide 17 - Slide

Uitleg oplosbaarheid (Binas T45A)
geef de reactievergelijking als je volgende stoffen in water brengt:
a) natriumnitraat 
Er staat een g bij de combinatie ==> lost goed op
dus: NaNO3 aq--> Na+(aq) + NO3- (aq) (=helder)

b) calciumcarbonaat
Er staat een s bij de combinatie ==> lost slecht/niet op
dus: CaCO3 (s) aq---> lost niet op (= troebel)

c) bariumchloride
Er staat een g bij de combinatie ==> lost goed op
dus: BaCl2 (s) aq--> Ba2+(aq) + 2 Cl- (aq) (=helder)

Slide 18 - Slide

oefenen met oplosbaarheid (Binas T45A)
geef de reactievergelijking als je volgende stoffen in water brengt:
a) koper(II)nitraat 

b) natriumcarbonaat

c) bariumfosfaat




Slide 19 - Slide

oefenen met oplosbaarheid (Binas T45A)
geef de reactievergelijking als je volgende stoffen in water brengt:
a) koper(II)nitraat 
Er staat een g bij de combinatie ==> lost goed op
dus: Cu(NO3)2 (s) aq--> Cu2+(aq) + 2 NO3-(aq) (=helder)
b) natriumcarbonaat
Er staat een g bij de combinatie ==> lost goed op
dus: Na2CO3 (s) aq--> 2 Na+(aq) + CO32- (aq) (=helder)

c) bariumfosfaat
Er staat een s bij de combinatie ==> lost slecht/niet op
dus: Ba3(PO4)2 (s) aq---> lost niet op (= troebel)

Slide 20 - Slide

herhalen namen, formules en oplosbaarheid
geef de formule

geef de naam

geef de vergelijking als deze stof gemengd wordt met water

Slide 21 - Slide

Rekenen aan oplosbaarheid
omrekenen gegeven 9,9 g.L-1  naar mol.L-1.




x = 9,9/278,1 = 0,036 mol.L-1

mol
1
x
g
278,1
9,9

Slide 22 - Slide

Rekenen aan oplosbaarheid
gegeven: oplosbaarheid van PbCl2 is 9,9 g.L-1 .
In BT 45 a staat dat PbCl2 matig oplosbaar is. 
Laat zien dat dat klopt!

Slide 23 - Slide

maximale oplosbaarheid
Maximale hoeveelheid PbCl2 dat per liter kan oplossen is  9,9 g.

Los je minder op dan 9,9 g in 1 L dan is de oplossing onverzadigd
Los je meer op dan 9,9 g in 1 L dan is de oplossing verzadigd.

Hoe kun je zien aan een oplossing of hij verzadigd of onverzadigd is?

Slide 24 - Slide

mbv Binas T45A kan je 'voorspellen' wat er zal gebeuren als je 2 zoutoplossingen gaat mengen
stap 1: neem tabel 45A deels over en noteer de deeltjes die je hebt na het mengen met water (oplosvergelijking)
a) koper(II)nitraat-oplossing mengen met natronloog 
Cu(NO3)2 (s) aq--> Cu2+(aq) + 2 NO3-(aq) (=helder)
NaOH (s) aq-->  Na+(aq) + OH- (aq) (=helder)


NO3-
OH-
Na+
g
Cu2+
g

Slide 25 - Slide

mbv Binas T45A kan je 'voorspellen' wat er zal gebeuren als je 2 zoutoplossingen gaat mengen
stap 2: vul de deeltabel 45A verder in






stap 3: noteer combinatie met s met de losse deeltjes voor de pijl en het vaste zout na de pijl: 
Cu2+ + 2 OH- --> Cu(OH)(s)







NO3-
OH-
Na+
g
g
Cu2+
g
s

Slide 26 - Slide

geef de reactievergelijking die op zal treden als je natriumcarbonaat-oplossing mengt met calciumchloride-oplossing
stap 1: neem tabel 45A deels over en noteer de deeltjes die je hebt na het mengen met water (oplosvergelijking)


Slide 27 - Slide

geef de reactievergelijking die op zal treden als je natriumcarbonaat-oplossing mengt met calciumchloride-oplossing
stap 1: neem tabel 45A deels over en noteer de deeltjes die je hebt na het mengen met water (oplosvergelijking)
a) 
CaCl2 (s) aq--> Ca2+(aq) + 2 Cl-(aq)           (=helder)
Na2CO3 (s) aq-->  2 Na+(aq) + CO32- (aq) (=helder)


CO3-2
Cl-
Na+
g
Ca2+
g

Slide 28 - Slide

geef de reactievergelijking die op zal treden als je natriumcarbonaat-oplossing mengt met calciumchloride-oplossing
stap 2: vul de deeltabel 45A verder in






stap 3: noteer combinatie met s met de losse deeltjes voor de pijl en het vaste zout na de pijl: 
Ca2+ + CO3-2 -> CaCO(s)







CO3-2
Cl-
Na+
g
g
Ca2+
s
g

Slide 29 - Slide