H3.1 Hoe betaal je? (deel 1)

Deze les:       deel 1
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Deze les:       deel 1

Slide 1 - Slide

Weet je het nog?
Theorie blz. 68

Slide 2 - Slide

Weet je het nog?
Theorie blz. 68

Slide 3 - Slide

Weet je het nog?
Opdrachten blz 69 (1)
directe of indirecte ruil

Slide 4 - Slide

Weet je het nog?
Opdrachten blz 69 (2)

Slide 5 - Slide

Weet je het nog?
Opdrachten blz 69 (7)

Slide 6 - Slide

Weet je het nog?
Opdrachten blz 69 (8)

Slide 7 - Slide

3.1 Hoe betaal je? (deel 1)
Deze les:
  • Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen directe en indirecte ruil
  • Je kunt de geldfuncties noemen en er voorbeelden bij geven
  • Je kunt het verschil tussen chartaal en giraal geld uitleggen

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

3.1 Hoe betaal je? (deel 1)
  • Directe ruil:
  • Je ruilt een product tegen een ander product (zonder geld te gebruiken)
  • Indirecte ruil:
  • Je ruilt goederen of diensten met behulp van een ruilmiddel (bijv. geld)

Slide 10 - Slide

Soorten geld
3.1 Hoe betaal je? (deel 1)
  • 1. Chartaal geld

  • -> alle munten en bankbiljetten die consumenten en bedrijven bezitten (niet banken)
  • 2. Giraal geld
  • -> tegoeden die mensen en bedrijven op hun betaalrekening hebben

Slide 11 - Slide

3.1 Hoe betaal je? (deel 1)
  • Let op!
  • * Giraal geld kun je zonder kosten en direct omzetten in chartaal geld
  • * Giraal geld kun je overmaken naar een andere bankrekening
Geld op een spaarrekening is dus geen giraal geld (je kunt het niet direct opnemen of overboeken naar de betaalrekening van iemand anders)

Slide 12 - Slide

3.1 Hoe betaal je? (deel 1)
  • Wordt er vaker contant of met pin betaald??
  • Wordt er meer met contant geld of met pin betaald??
  • Hoe lang is dat al zo?

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link

3 Functies van geld
  • 1. Ruilmiddel
  • -> je koopt of verkoopt goederen of diensten met geld
  • 2. Rekenmiddel
  • -> je kunt de waarde van verschillende producten met elkaar vergelijken
  • 3. Spaarmiddel
  • -> je geeft een deel van je inkomen niet uit, zodat je het later kunt gebruiken
3.1 Hoe betaal je? (deel 1)

Slide 15 - Slide

Directe of indirecte ruil?

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video